ECLI:NL:CRVB:2023:2321

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
7 december 2023
Publicatiedatum
7 december 2023
Zaaknummer
20/914 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen de beslissing van het Uwv inzake sociale zekerheidswetgeving en proceskostenvergoeding

In deze zaak heeft appellante, vertegenwoordigd door mr. J. Singh, hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) inzake een nieuwe beslissing op bezwaar van 28 november 2022. De Centrale Raad van Beroep heeft op 7 december 2023 uitspraak gedaan. De zaak betreft een geschil over de toekenning van uitkeringen op basis van de Ziektewet (ZW) en de proceskosten die zijn gemaakt in het kader van het beroep en hoger beroep.

Tijdens de zitting op 28 oktober 2021 is appellante verschenen, bijgestaan door haar advocaat. Het Uwv heeft zich via videobellen laten vertegenwoordigen. De Raad heeft op 9 december 2021 een tussenuitspraak gedaan, waarna het Uwv aanvullende rapporten heeft overgelegd. De zaak is opnieuw behandeld op 9 november 2022, waarbij wederom appellante en vertegenwoordigers van het Uwv aanwezig waren. Na de gewijzigde beslissing op bezwaar heeft appellante op 7 december 2022 het hoger beroep ingetrokken, maar verzocht om vergoeding van de proceskosten.

De Raad heeft overwogen dat, op basis van de Algemene wet bestuursrecht, het Uwv veroordeeld kan worden tot vergoeding van de proceskosten, aangezien het bestuursorgaan geheel tegemoet is gekomen aan de bezwaren van appellante. De totale proceskostenvergoeding is vastgesteld op € 4.603,50, inclusief het griffierecht van € 178,-. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de betrokken rechters.

Uitspraak

20 914 ZW

Datum uitspraak: 7 december 2023
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:75a en 8:108 van de Algemene wet bestuursrecht in verband met het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van
29 januari 2020, 19/3139 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. J. Singh, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift en nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 oktober 2021. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Singh. Het Uwv heeft zich via videobellen laten vertegenwoordigen door R.D. van den Heuvel.
De Raad heeft op 9 december 2021 een tussenuitspraak gedaan, gepubliceerd onder ECLI:NL:CRVB:2021:3152. Ter uitvoering van de tussenuitspraak heeft het Uwv rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 15 februari 2022 overgelegd. Appellante heeft haar zienswijze naar voren gebracht. De Raad heeft het Uwv bij brief van 21 juli 2022 nadere vragen gesteld. Het Uwv heeft gereageerd met een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 27 juli 2022 overgelegd.
De zaak is opnieuw behandeld ter zitting van 9 november 2022. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Singh. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
R.D. van den Heuvel, vergezeld van A.J.D. Versteeg, verzekeringsarts bezwaar en beroep. Het onderzoek ter zitting is vervolgens geschorst.
Het Uwv heeft op 28 november 2022 een gewijzigde beslissing op bezwaar genomen.
Op 7 december 2022 heeft mr. Singh namens appellante het hoger beroep ingetrokken en gelijktijdig aan de Raad verzocht het Uwv te veroordelen tot vergoeding in de proceskosten en het betaalde griffierecht.
Het Uwv heeft geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om een verweerschrift in te dienen.
Onder toepassing van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is het onderzoek ter zitting achterwege gelaten. Vervolgens is het onderzoek gesloten.

OVERWEGINGEN

Artikel 8:75a, eerste lid, eerste volzin, van de Awb bepaalt dat in geval van intrekking van het beroep omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, het bestuursorgaan op verzoek van de indiener bij afzonderlijke uitspraak met toepassing van artikel 8:75 van de Awb kan worden veroordeeld. Op grond van artikel 8:108, eerste lid, van de Awb is deze bepaling van overeenkomstige toepassing op het hoger beroep.
Namens appellante is het hoger beroep ingetrokken, omdat het Uwv met de nieuwe beslissing op bezwaar van 28 november 2022 geheel tegemoet is gekomen aan de bezwaren van appellante.
Aangezien het Uwv al heeft besloten tot vergoeding van de gemaakte kosten in de bezwaarfase tot een bedrag van € 1.024,-, moet de Raad nog beslissen over de in beroep en hoger beroep gemaakte proceskosten.
Het Uwv wordt veroordeeld in de kosten die appellante in verband met de behandeling van het beroep en hoger beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. De proceskosten voor de aan appellante beroepsmatig verleende rechtsbijstand worden, op grond van het
Besluit proceskosten bestuursrecht, begroot op € 1.674,- in beroep (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde van € 837,- per punt) en € 2.929,50 in hoger beroep (1 punt voor het indienen van het hogerberoepschrift, 2 punten voor het verschijnen ter zittingen en 0,5 punt voor de zienswijze, met een waarde van € 837,- per punt) voor verleende rechtsbijstand. In totaal bedraagt de proceskostenvergoeding € 4.603,50.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 4.603,50;
- veroordeelt het Uwv tot vergoeding van het door appellante in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht tot een bedrag van € 178,-.
Deze uitspraak is gedaan door M. Schoneveld, in tegenwoordigheid van M.D.F. de Moor als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 7 december 2023.
(getekend) M. Schoneveld
(getekend) M.D.F. de Moor