ECLI:NL:CRVB:2023:2312

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
7 december 2023
Publicatiedatum
7 december 2023
Zaaknummer
22/1366 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering terug te komen van het besluit tot weigering Wajong-uitkering toe te kennen

In deze zaak gaat het om de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om terug te komen van een eerder besluit van 9 september 2014, waarin het Uwv een Wajong-uitkering aan appellante heeft geweigerd. Appellante stelt dat er nieuwe feiten of veranderde omstandigheden zijn die haar recht op een Wajong-uitkering zouden kunnen onderbouwen. De Centrale Raad van Beroep heeft op 7 december 2023 geoordeeld dat het Uwv terecht niet is teruggekomen op het eerdere besluit. De Raad concludeert dat er geen nieuw gebleken feiten of omstandigheden zijn die de eerdere afwijzing zouden kunnen rechtvaardigen. De rechtbank had eerder het beroep van appellante ongegrond verklaard, en de Raad onderschrijft deze beslissing. De Raad heeft vastgesteld dat appellante in staat is om meer dan 75% van het minimumloon te verdienen, en dat de medische situatie van appellante niet zodanig is veranderd dat dit aanleiding geeft tot een herbeoordeling van haar aanvraag. De Raad heeft ook geoordeeld dat de rechtbank terecht geen deskundige heeft benoemd, omdat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsarts. De beslissing van de rechtbank wordt bevestigd, en appellante krijgt geen vergoeding voor haar proceskosten.

Uitspraak

22/1366 WAJONG
Datum uitspraak: 7 december 2023
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 24 maart 2022, 20/7477 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Met een besluit van 27 februari 2020 heeft het Uwv geweigerd terug te komen van het besluit van 9 september 2014, waarin het Uwv heeft geweigerd aan appellante een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) toe te kennen. Appellante heeft tegen het besluit van 27 februari 2020 bezwaar gemaakt. Het Uwv heeft met een besluit van 19 oktober 2020 (bestreden besluit) op dat bezwaar beslist. Daarbij is het Uwv bij de weigering van de uitkering gebleven.
Appellante heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. De rechtbank heeft het beroep van appellante ongegrond verklaard.
Namens appellante heeft mr. E. van den Bogaard, advocaat, hoger beroep ingesteld en nadere stukken ingediend. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 26 oktober 2023. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Van den Bogaard. Ook was de moeder van appellante aanwezig met haar partner. Het Uwv heeft zich met voorafgaand bericht niet laten vertegenwoordigen.

OVERWEGINGEN

Samenvatting

Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht heeft geweigerd om terug te komen van het besluit van 9 september 2014. In dat besluit heeft het Uwv geweigerd om aan appellante een Wajong-uitkering toe te kennen, omdat zij meer dan 75% van het minimumloon kon verdienen. Volgens appellante is sprake van nieuwe feiten of veranderde omstandigheden, waardoor zij nu wel in aanmerking komt voor een Wajong-uitkering. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv terecht niet is teruggekomen van het besluit van 9 september 2014.

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellante, geboren op [Geboortedatum] 1996, heeft met een op 3 juni 2014 ontvangen aanvraag van 31 mei 2014 een Wajong-uitkering aangevraagd. Na onderzoek door een verzekeringsarts en een arbeidsdeskundige heeft het Uwv bij besluit van 9 september 2014 vastgesteld dat appellante geen recht heeft op een Wajong-uitkering omdat zij meer dan 75% van het minimumloon kon verdienen. Appellante heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Het Uwv heeft bij besluit van 17 maart 2015 het bezwaar ongegrond verklaard, waarmee het besluit van 9 september 2014 in rechte is komen vast te staan.
1.2.
Met een aanvraag ‘beoordeling arbeidsvermogen’ van 3 januari 2020, ontvangen op 8 januari 2020, heeft appellante het Uwv verzocht om terug te komen van het besluit van 9 september 2014. Bij deze aanvraag is onder meer vermeld dat appellante een licht verstandelijke beperking heeft en dat in de praktijk is gebleken dat ondanks de inzet van een jobcoach zij arbeid niet kan volhouden. Met het besluit van 27 februari 2020 heeft het Uwv geweigerd om terug te komen van het besluit van 9 september 2014.
1.3.
Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 27 februari 2020. In de bezwaarprocedure heeft onderzoek plaatsgevonden door een verzekeringsarts bezwaar en beroep. Dit onderzoek heeft geen aanleiding gegeven voor een ander standpunt. Bij het bestreden besluit heeft het Uwv het bezwaar ongegrond verklaard. Aan dit besluit heeft het Uwv ten grondslag gelegd dat geen sprake is van nieuwe feiten of veranderde omstandigheden die ertoe leiden dat het besluit van 9 september 2014 onjuist zou zijn. Het Uwv heeft ook geen aanleiding gezien te veronderstellen dat sprake is van een toename van beperkingen uit dezelfde oorzaak binnen vijf jaar na de achttiende verjaardag van appellante.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft hiertoe het volgende overwogen.
2.1.
Uit de stukken blijkt dat appellante in 2014 een Wajong-uitkering aanvroeg vanwege een licht verstandelijke beperking. Die aanvraag is afgewezen, en na heroverweging in bezwaar is de afwijzing gehandhaafd. In de aan die besluitvorming ten grondslag liggende verzekeringsgeneeskundige rapporten is vermeld dat sprake was van ADHD-kenmerken, moeite met leren, een borderline persoonlijkheidsstoornis in ontwikkeling en gedragsproblemen die naar de achtergrond zijn verschoven. Daardoor is bij appellante vanaf haar jeugd sprake van belemmeringen, problemen met school en in het sociaal functioneren. Geconcludeerd is dat de medische prognose stabiel is, dat haar belastbaarheid waarschijnlijk zal verbeteren vanwege verdere rijping en groei en dat zij intensieve begeleiding nodig heeft. Er is sprake van beperkingen, maar zij heeft duurzaam benutbare mogelijkheden.
2.2.
Volgens de rechtbank heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in de rapporten van 16 oktober 2020 en 3 februari 2022 gemotiveerd uiteengezet dat appellante in het kader van haar verzoek om terug te komen van het besluit van 9 september 2014 niet voldoet aan de criteria van de Wajong 2015 en dat de nieuw ingebrachte informatie geen nieuw licht werpt op de gezondheidssituatie van appellante rond haar achttiende jaar. Er is geen sprake van nieuwe medische rechtens relevante feiten, die maken dat eerdere besluitvorming onjuist was en voor de toekomst moet worden herzien. Tijdens de hoorzitting in bezwaar is duidelijk geworden dat appellante een opleiding heeft gevolgd en beschikt over enige werkervaring. Zij woont zelfstandig, runt een eigen huishouden en heeft een regelmatig dagritme. Tijdens de hoorzitting komt appellante volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet verstandelijk beperkt over. Er is ook geen ernstige stoornis in het geheugen en appellante heeft een normaal taalgebruik en woordenschat. Uit de stukken blijkt volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep ook niet dat sprake is van een verstandelijke beperking, maar van een beneden gemiddelde uitkomst van intelligentiebepalingen. In het rapport van Rivierduinen van 1 juni 2021 is vermeld dat bij het intelligentieonderzoek scores worden gezien die tussen (zowel) zeer ver beneden gemiddeld als gemiddeld niveau liggen, waardoor er geen uitspraak kan worden gedaan over een algemeen intelligentieniveau. De medische situatie en begeleidingsnoodzaak bij werk moeten volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep, gelet op de beschikbare informatie en beoordeling tijdens de hoorzitting, niet slechter worden ingeschat dan destijds, eerder beter. Ook is niet gebleken dat de noodzakelijke begeleidingsbehoefte is verhoogd. Omdat appellante niet met concrete gegevens aannemelijk heeft gemaakt dat haar behoefte aan begeleiding is onderschat en dat dermate intensieve begeleiding noodzakelijk is waardoor arbeidsvermogen ontbreekt, heeft de rechtbank geen aanleiding gezien voor twijfel aan de juistheid van het oordeel van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Ook is niet aangetoond dat de reden van beëindiging van arbeidscontracten telkens is gelegen in haar medische beperkingen. Verder was geen sprake van zodanig korte dienstverbanden dat daaruit afgeleid moet worden dat appellante geen arbeidsvermogen heeft.
2.3.
Appellante kan volgens de rechtbank ook geen aanspraak maken op een regeling voor toegenomen arbeidsongeschiktheid, reeds omdat appellante niet heeft gesteld en toegelicht dat en per wanneer sprake zou zijn van een toename van klachten uit dezelfde ziekteoorzaak. Dit volgt ook niet uit de door appellante overgelegde stukken. Er is daarom geen aanleiding voor het oordeel dat het medisch beeld van appellante is gewijzigd binnen vijf jaar na de eerdere afwijzing in 2014.
2.4.
Nu de voorhanden zijnde medische gegevens geen twijfel oproepen aan het standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de rechtbank appellantes verzoek om een deskundige in te schakelen afgewezen.
Het hoger beroep van appellante
3. Appellante is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Wat zij daartegen heeft aangevoerd, wordt hierna besproken.

Het oordeel van de Raad

4.1.
De Raad beoordeelt of de rechtbank het besluit om niet terug te komen van een eerdere afwijzing voor een Wajong-uitkering terecht in stand heeft gelaten. Hij doet dat aan de hand van de argumenten die appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
4.2.
Het verzoek van appellante van 3 januari 2020 strekt ertoe dat het Uwv terugkomt van het besluit van 9 september 2014 (oorspronkelijke besluit), welk besluit in rechte onaantastbaar is geworden. Anders dan appellante heeft gesteld, heeft het Uwv dit verzoek niet beoordeeld als ware een eerste aanvraag om een Wajong-uitkering. Uit het bestreden besluit en de daaraan ten grondslag liggende rapporten van de verzekeringsartsen blijkt duidelijk dat het Uwv op het verzoek heeft beslist met toepassing van artikel 4:6, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Dit betekent dat de rechtbank terecht aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden heeft getoetst of het Uwv zich zorgvuldig voorbereid en deugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn. De rechtbank heeft vervolgens terecht beoordeeld of het bestreden besluit evident onredelijk is. [1]
4.3.
In dit verband heeft appellante aangevoerd dat de praktijk inmiddels heeft uitgewezen dat ten tijde van het oorspronkelijke besluit een onjuiste medische conclusie is getrokken. Nog los van het antwoord op de vraag of deze stelling van appellante juist is, betekent dit echter niet dat reeds om deze reden het oorspronkelijke besluit voor onjuist moet worden gehouden. Dat is volgens vaste rechtspraak uitsluitend het geval als blijkt dat sprake is van nieuwe medische feiten waar destijds geen rekening mee kon worden gehouden. De rechtbank heeft echter terecht geoordeeld dat appellante bij haar verzoek om terug te komen van het oorspronkelijke besluit geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden heeft vermeld in de zin van artikel 4:6 van de Awb. De overwegingen van de rechtbank hierover worden onderschreven. Daaraan wordt het volgende toegevoegd.
4.4.
In het rapport van 3 juli 2023 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep inzichtelijk gemotiveerd dat uit de informatie van GGZ Rivierduinen van 1 juni 2021 en volgens GZ-psycholoog R. Sikkel volgt dat geen sprake is van een (licht) verstandelijke beperking en dat appellante ook niet (volledig) voldoet aan de criteria van een (andere) neurobiologische ontwikkelingsstoornis of aan die van een ASS of een aandachtstekortstoornis. Er zijn wel problemen die een reden voor zorg kunnen zijn, maar er is geen sprake van een psychische stoornis in engere zin volgens de DSM-criteria. Ook heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep afdoende toegelicht dat de gestelde begeleidingsbehoefte niet kan worden onderbouwd op basis van het ziektebeeld van appellante.
4.5.
Dit betekent dat ook in hoger beroep wordt geoordeeld dat geen sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden in de zin van artikel 4:6 van de Awb. De rechtbank heeft daarom terecht geoordeeld dat geen aanleiding bestaat om het besluit van 9 september 2014 voor onjuist te houden, zodat voor het Uwv geen aanleiding bestaat om hetzij voor het verleden hetzij voor de toekomst van dat besluit terug te komen. De rechtbank heeft voorts terecht geoordeeld dat het bestreden besluit niet evident onredelijk is.
4.6.
Tot slot wordt de rechtbank gevolgd in haar oordeel dat appellante geen aanspraak kan maken op een regeling voor toegenomen arbeidsongeschiktheid, reeds omdat appellante niet heeft gesteld en toegelicht dat en per wanneer sprake zou zijn van een toename van klachten uit dezelfde ziekteoorzaak.
4.7.
Gelet op het voorgaande ziet ook de Raad geen aanleiding tot het benoemen van een deskundige.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de weigering van de Wajong-uitkering in stand blijft.
6. Appellante krijgt daarom geen vergoeding voor haar proceskosten. Zij krijgt ook het betaalde griffierecht niet terug.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C.F.E. van Olden-Smit in tegenwoordigheid van C.G. van Straalen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 7 december 2023.
(getekend) C.F.E. van Olden-Smit
(getekend) C.G. van Straalen

Voetnoten

1.CRvB 27 december 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:5115.