ECLI:NL:CRVB:2023:2307

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
5 december 2023
Publicatiedatum
6 december 2023
Zaaknummer
21/3754 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering permanente ontheffing op basis van arbeidsongeschiktheid volgens de Participatiewet

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 5 december 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beslissing van de rechtbank Rotterdam. De zaak betreft de weigering van het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam om appellante een permanente ontheffing van de arbeidsverplichting te verlenen op basis van de Participatiewet (PW). Appellante had eerder een tijdelijke ontheffing gekregen, maar wenste nu een permanente ontheffing omdat zij zich volledig en duurzaam arbeidsongeschikt achtte. De rechtbank had het beroep van appellante tegen het besluit van het college ongegrond verklaard, waarop appellante in hoger beroep ging.

De Raad oordeelde dat appellante geen begin van bewijs had geleverd voor haar stelling van volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid. De verzekeringsarts had geen informatie hoeven opvragen bij de behandelend sector, omdat appellante zelf geen medische gegevens had overgelegd ter onderbouwing van haar claim. Het rapport van Calder Werkt, dat door het college was ingeschakeld, bood geen steun voor de stelling van appellante. De Raad bevestigde dat de rechtbank terecht het bestreden besluit in stand had gelaten, en dat er geen grond was voor het verlenen van een permanente ontheffing. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en appellante kreeg geen proceskosten vergoed.

De uitspraak benadrukt het belang van het leveren van bewijs door de bijstandsgerechtigde die een permanente ontheffing wenst, en dat de bijstandverlenende instantie zich kan baseren op deskundige adviezen bij de beoordeling van arbeidsongeschiktheid.

Uitspraak

21/3754 PW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 7 september 2021, 21/1697 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam (college)
Datum uitspraak: 5 december 2023

PROCESVERLOOP

Met een besluit van 10 november 2020 heeft het college aan appellante een tijdelijke ontheffing van de arbeidsverplichting en de tegenprestatie verleend. Appellante heeft daartegen bezwaar gemaakt omdat zij een permanente ontheffing wenst, maar het college is met een besluit van 9 februari 2021 (bestreden besluit) bij de verlening van een tijdelijke ontheffing gebleven.
Appellante heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak het beroep ongegrond verklaard.
Namens appellante heeft mr. I. Car, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 september 2023. Namens appellante is verschenen mr. N. Talhaoui, kantoorgenoot van mr. Car. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W. Breure.

OVERWEGINGEN

Samenvatting

In deze zaak gaat het om de verlening van een tijdelijke ontheffing voor de arbeidsverplichting en de tegenprestatie. Tussen partijen is in geschil of aan appellante een permanente ontheffing had moeten worden verleend, omdat sprake is van volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid in de zin van artikel 9, vijfde lid, van de Participatiewet (PW). Met de rechtbank komt de Raad tot het oordeel dat het college terecht heeft besloten appellante geen permanente ontheffing te verlenen. Appellante heeft immers geen begin van bewijs geleverd voor de stelling dat zij volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is.

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellante en X ontvangen bijstand op grond van de PW naar de norm voor gehuwden.
1.2.
Appellante heeft het college verzocht om een vrijstelling van de verplichtingen op grond van artikel 9 van de PW.
1.3.
Het college heeft daarop een medisch advies aangevraagd bij Calder Werkt. Een verzekeringsarts heeft vervolgens de belastbaarheid van appellante onderzocht. De bevindingen van de verzekeringsarts zijn neergelegd in een rapport van 2 november 2020. De verzekeringsarts is op grond van een anamnese tot de conclusie gekomen dat appellante tijdelijk geen benutbare mogelijkheden heeft vanwege langdurige fysieke beperkingen. Over twaalf tot achttien maanden dient een nieuwe beoordeling plaats te vinden van de belastbaarheid van appellante.
1.4.
Met een besluit van 10 november 2020, na bezwaar gehandhaafd met het bestreden besluit, heeft het college aan appellante een ontheffing verleend voor de arbeidsverplichting en de tegenprestatie voor de periode van 10 november 2020 tot en met 9 mei 2022.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten.
Het standpunt van appellante
3. Appellante is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Wat zij daartegen heeft aangevoerd wordt hierna besproken.

Het oordeel van de Raad

4.1.
De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit in stand heeft gelaten. Hij doet dat aan de hand van de argumenten die appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. Hierna legt de Raad uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4.2.
De wettelijke regels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Geen volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid
4.3.
Appellante heeft, samengevat weergegeven, aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte niet heeft onderkend dat aan haar een permanente ontheffing had moeten worden verleend op grond van artikel 9, vijfde lid, van de PW, omdat zij volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. De verzekeringsarts van Calder Werkt had informatie moeten opvragen bij de behandelend sector. Deze beroepsgronden slagen niet. Hierbij is het volgende van belang.
4.3.1.
Zoals de Raad eerder heeft overwogen, houdt voornoemde bepaling een uitzondering in op de verplichtingen op grond van artikel 9, eerste lid, van de PW die voor een bijstandsgerechtigde gelden. Daarom moet degene die stelt dat die bepaling in zijn of haar geval van toepassing is in beginsel aannemelijk maken dat hij of zij voldoet aan de voorwaarden voor toepassing van die bepaling. Dit betekent dat de bijstandsgerechtigde die een permanente ontheffing wenst ten minste een begin van bewijs moet leveren dat hij volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Het antwoord op de vraag of de betrokkene een begin van bewijs heeft geleverd, is afhankelijk van de feiten en omstandigheden van het concrete geval. De betrokkene dient bij zijn aanvraag om een permanente ontheffing de aard en omvang van zijn medische beperkingen voor het verrichten van arbeid en reintegratieactiviteiten en zijn herstelmogelijkheden te stellen en te onderbouwen door hierover beschikbare medische gegevens te verschaffen en daarbij de nodige duidelijkheid en volledige openheid van zaken te geven. Meerdere aaneengesloten tijdelijke en volledige ontheffingen van de arbeidsverplichtingen kunnen een aanwijzing vormen hiervoor, vooral als die vanwege dezelfde stabiele medische problematiek zijn verleend. Bij de beantwoording van de vraag of de betrokkene een begin van bewijs heeft geleverd, mag de bijstandverlenende instantie zich baseren op een advies van een deskundige instantie. Dit geldt ook ten aanzien van de vraag of er een begin van bewijs is dat een betrokkene volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is in voormelde zin. De bijstandverlenende instantie moet zich er van vergewissen dat het advies op een zorgvuldige manier tot stand is gekomen, geen onjuistheden bevat en deugdelijk is gemotiveerd. [1]
4.3.2.
Vaststaat dat appellante in het verleden niet is ontheven van de verplichtingen op grond van artikel 9, eerste lid, van de PW. Verder staat vast dat appellante noch bij haar aanvraag, noch later in de procedure medische informatie heeft ingebracht ter onderbouwing van haar stelling dat zij volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Zij heeft dan ook niet het hiervoor in 4.3.1 bedoelde begin van bewijs geleverd, terwijl dit wel op haar weg ligt. Onder deze omstandigheden bestaat geen grond voor het oordeel dat de verzekeringsarts informatie had moeten opvragen bij de behandelend sector. Het rapport van Calder Werkt biedt voorts geen steun voor de stelling van appellante dat zij volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. De rechtbank heeft het bestreden besluit dan ook terecht in stand gelaten.

Conclusie en gevolgen

4.4.
Het hoger beroep slaagt niet. Dit betekent dat de verleende tijdelijke ontheffing in stand blijft. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding. Appellante krijgt ook het betaalde griffierecht niet terug.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.J. Janssen, in tegenwoordigheid van C.K. Teunissen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 5 december 2023.
(getekend) J.J. Janssen
(getekend) C.K. Teunissen

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wettelijke regels

Participatiewet
Artikel 9
1. De belanghebbende van 18 jaar of ouder doch jonger dan de pensioengerechtigde leeftijd is, vanaf de dag van melding als bedoeld in artikel 44, tweede lid, verplicht:
a. naar vermogen algemeen geaccepteerde arbeid, waarbij geen gebruik wordt gemaakt van een voorziening als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel a, te verkrijgen, deze te aanvaarden en te behouden, waaronder begrepen registratie als werkzoekende bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, indien hem daartoe het recht toekomt op grond van artikel 30b, eerste lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen;
b. gebruik te maken van een door het college aangeboden voorziening, waaronder begrepen sociale activering, gericht op arbeidsinschakeling, alsmede mee te werken aan een onderzoek naar zijn mogelijkheden tot arbeidsinschakeling en, indien van toepassing, mee te werken aan het opstellen, uitvoeren en evalueren van een plan van aanpak als bedoeld in artikel 44a;
c. naar vermogen door het college opgedragen onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden te verrichten die worden verricht naast of in aanvulling op reguliere arbeid en die niet leiden tot verdringing op de arbeidsmarkt.
2. Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn, kan het college in individuele gevallen tijdelijk ontheffing verlenen van een verplichting als bedoeld in het eerste lid, onderdelen a en c. Zorgtaken kunnen als dringende redenen worden aangemerkt, voorzover hiermee geen rekening kan worden gehouden door middel van een voorziening als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel a.
(…)
5. De verplichtingen, bedoeld in het eerste lid, onderdelen a, b en c, zijn niet van toepassing op de belanghebbende die volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is als bedoeld in artikel 4 van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen.
Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen
Artikel 4
1. Volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is hij die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
2. In het eerste lid wordt onder duurzaam verstaan een medisch stabiele of verslechterende situatie.
3. Onder duurzaam wordt mede verstaan een medische situatie waarbij op lange termijn een geringe kans op herstel bestaat.

Voetnoten

1.Uitspraak van 11 juli 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:1380.