ECLI:NL:CRVB:2023:2280

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 november 2023
Publicatiedatum
4 december 2023
Zaaknummer
22/2873 WMO15
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake recht op maatwerkvoorzieningen Wmo 2015

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg, waarin de rechtbank de besluiten van het college van burgemeester en wethouders van Heerlen heeft beoordeeld. Appellante, geboren in 1974, heeft fysieke en psychische klachten en heeft bij het college om verschillende maatwerkvoorzieningen gevraagd, waaronder individuele begeleiding en aanpassingen aan haar rolstoel. Het college heeft in eerdere besluiten een maatwerkvoorziening voor individuele begeleiding verstrekt, maar andere aanvragen afgewezen. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het besluit van het college gedeeltelijk gegrond verklaard, maar het beroep tegen de verlaging van de individuele begeleiding ongegrond verklaard. Appellante is het niet eens met deze uitspraak en heeft hoger beroep ingesteld. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld en komt tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank dat de deskundige, een revalidatiearts, kan worden gevolgd en dat er geen noodzaak is voor het inschakelen van een psychiater. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en wijst het verzoek van appellante om vergoeding van proceskosten af.

Uitspraak

22/2873 WMO15, 22/2874 WMO15
Datum uitspraak: 23 november 2023
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 22 juli 2022, 19/1041 en 20/1103 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Heerlen (college)
PROCESVERLOOP
Bij besluit van 5 juli 2018 heeft het college op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 aan appellante een maatwerkvoorziening voor individuele begeleiding verstrekt en de aanvraag van appellante voor het overige afgewezen. Bij besluit van 22 augustus 2018 heeft het college aan appellante op grond van de Regeling gehandicaptenparkeerkaart een gehandicaptenparkeerkaart type bestuurder verstrekt. Appellante heeft tegen deze besluiten bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 15 maart 2019 (bestreden besluit 1) heeft het college het bezwaar gericht tegen de verstrekte individuele begeleiding gegrond en de overige bezwaren ongegrond verklaard. Bij besluit van 3 oktober 2019 (bestreden besluit 2) heeft het college de omvang van de verstrekte individuele begeleiding verlaagd. Appellante heeft tegen deze besluiten (rechtstreeks) beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep tegen bestreden besluit 1 gegrond verklaard, dat besluit vernietigd wat betreft de ingangsdatum van de individuele begeleiding, het besluit van 5 juli 2018 in zoverre herroepen en appellante van 5 juli 2018 tot 1 oktober 2019 individuele begeleiding voor 7 uur per week verstrekt. De rechtbank heeft het beroep tegen bestreden besluit 2 ongegrond verklaard.
Appellante heeft hoger beroep ingesteld. Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is op zitting behandeld op 12 oktober 2023. Appellante is niet verschenen. Het college heeft zich via een videoverbinding laten vertegenwoordigen door mr. A.F. Dekker.

OVERWEGINGEN

Samenvatting
De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank dat de ingeschakelde revalidatiearts als deskundige gevolgd kan worden en dat voor het daarnaast nog inschakelen van een psychiater als deskundige geen aanleiding bestaat. Het hoger beroep slaagt niet.
Totstandkoming van de bestreden besluiten
1.1.
Appellante, geboren in 1974, heeft fysieke en psychische klachten.
1.2.
Op 2 november 2017 heeft appellante zich bij het college gemeld voor de volgende maatwerkvoorzieningen: individuele begeleiding, aanpassingen aan haar rolstoel in de vorm van een Claxon Electric Click, Loopwheels en een Tarta-rugleuning, een tegemoetkoming voor rolstoelvervoer en een woningaanpassing bestaande uit een omgevingsbediening met intercom. Ook heeft zij om een gehandicaptenparkeerkaart verzocht. Op verzoek van het college heeft de medisch adviseur van de GGD Zuid Limburg (GGD) op 3 juni 2018 een rapport uitgebracht.
1.3.
Bij besluit van 5 juli 2018 heeft het college aan appellante een maatwerkvoorziening voor individuele begeleiding verstrekt. De aanvraag van appellante voor aanpassingen aan haar rolstoel, het rolstoelvervoer, de woningaanpassing en de gehandicaptenparkeerkaart type passagier heeft het college afgewezen. Appellante heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
1.4.
Bij besluit van 22 augustus 2018 heeft het college aan appellante een gehandicaptenparkeerkaart type bestuurder verstrekt. Appellante heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
1.5.
Op 11 maart 2019 heeft de medisch adviseur van de GGD een aanvullende rapportage opgesteld.
1.6.
Bij bestreden besluit 1 heeft het college het bezwaar gericht tegen de verstrekte individuele begeleiding gegrond verklaard en aan appellante met ingang van 1 april 2019 een maatwerkvoorziening voor individuele begeleiding gedurende 7 uur per week verstrekt. Het college heeft de bezwaren voor het overige ongegrond verklaard. Daarbij heeft het college zich op het standpunt gesteld dat de gevraagde rolstoelaanpassingen en de gevraagde tegemoetkoming voor rolstoelvervoer niet verstrekt hoeven te worden, omdat met een scootmobiel in combinatie met het al verstrekte collectief vervoer in de vervoersbehoefte van appellante wordt voorzien en zij ook gebruik kan maken van haar auto. Verder zijn de beperkingen van appellante niet zodanig dat de gevraagde woningaanpassing en een invalidenparkeerkaart passagier verstrekt moeten worden.
1.7.
Bij bestreden besluit 2 heeft het college de verstrekte individuele begeleiding herzien door het aantal uren aan begeleiding met ingang van 1 oktober 2019 te verminderen naar 3,5 uur per week. Het college heeft hieraan onder meer een rapportage van de medisch adviseur van de GGD van 30 september 2019 ten grondslag gelegd.
De procedure bij en uitspraak van de rechtbank
2.1.
De rechtbank heeft aanleiding gezien om revalidatiearts W.C.G. Blanken als deskundige te benoemen voor het instellen van een onderzoek. De deskundige heeft in een rapport van 17 juni 2021 de door de medisch adviseur bij appellante vastgestelde beperkingen onderschreven. De deskundige ziet geen noodzaak voor het verstrekken van een Claxon Electric Click, Loopwheels, een Tarta-rugleuning en een gehandicaptenparkeerkaart type passagier. Volgens de deskundige is appellante niet volledig rolstoelafhankelijk en is zij in staat zich per scootmobiel en collectief vervoer te verplaatsen. Zij kan ook zelfstandig met de auto rijden. De deskundige heeft verder geen noodzaak gezien voor een omgevingsbediende intercom, omdat hij geen beperkingen heeft kunnen vaststellen waardoor appellante bijvoorbeeld de rolluiken en de deur niet kan openen. Ook ziet de deskundige geen reden voor meer dan 3,5 uur per week begeleiding. Naar aanleiding van de reacties van partijen op zijn rapport heeft de deskundige desgevraagd in een aanvullend rapport van 10 september 2021 meegedeeld zijn conclusies, die zijn gedaan vanuit zijn vakgebied, te handhaven. Appellante heeft hierop gereageerd.
2.2.
De rechtbank heeft overwogen dat als uitgangspunt geldt dat de bestuursrechter het oordeel van een onafhankelijke, door hem ingeschakelde, deskundige kan volgen indien de door deze deskundige gebezigde motivering hem overtuigend voorkomt. Deze situatie doet zich hier voor. De rapporten van 17 juni 2021 en 10 september 2021 geven blijk van een zorgvuldig onderzoek, zijn inzichtelijk en consistent gemotiveerd en zijn overtuigend. Voor wat betreft de psychische beperkingen heeft het college zich volgens de rechtbank kunnen baseren op de rapporten van de GGD. De rechtbank ziet geen aanleiding om een psychiater als deskundige in te schakelen. Appellante heeft niet aannemelijk gemaakt dat zij is aangewezen op meer uren individuele begeleiding. Wel dient de begeleiding eerder in te gaan.
Het standpunt van appellante
3. Appellante is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Volgens appellante heeft de deskundige geen zorgvuldig onderzoek verricht en zijn zijn rapporten niet inzichtelijk en consistent. De rapporten staan vol fouten en de conclusies stroken niet met de informatie van haar behandelaars. Verder heeft appellante aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte niet ook een psychiater als deskundige heeft benoemd en zij heeft daarbij verwezen naar de brief van haar psycholoog van 9 mei 2019. Volgens appellante is 3,5 uur per week individuele begeleiding onvoldoende en biedt een scootmobiel geen afdoende oplossing voor haar vervoersprobleem, omdat deze onvoldoende ondersteuning biedt.
Het oordeel van de Raad
4.1.
De Raad beoordeelt of het oordeel van de rechtbank over de bestreden besluiten juist is. De Raad doet dat aan de hand van de argumenten die appellante heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
4.2.
De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. Hierna legt de Raad uit hoe hij tot dit oordeel komt.
4.3.
De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank dat de geraadpleegde deskundige kan worden gevolgd en dat er geen aanleiding is om ook een psychiater als deskundige in te schakelen. De Raad neemt de overwegingen over die de rechtbank daaraan ten grondslag heeft gelegd. Naar aanleiding van wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, voegt de Raad hieraan het volgende toe.
4.4.
De deskundige heeft overtuigend toegelicht hoe hij op basis van zijn onderzoek tot zijn bevindingen is gekomen en waarom hij op bepaalde punten tot een andere conclusie komt dan de behandelaars van appellante. Het door appellante in hoger beroep opnieuw verwijzen naar de informatie van deze behandelaars is daarom geen reden om tot een ander oordeel dan de rechtbank te komen.
4.5.
Het verzoek van appellante om alsnog een psychiater als deskundige te benoemen wordt afgewezen. De medisch adviseur van de GGD heeft inzichtelijk uiteengezet wat de psychische beperkingen van appellante zijn en daar rekening mee gehouden. De door appellante overgelegde brief van haar psycholoog van 9 mei 2019 geeft geen aanleiding om aan de juistheid van de vastgestelde psychische beperkingen te twijfelen. Hieruit blijkt niet dat appellante niet met het collectief vervoer kan reizen in verband met de aanwezigheid van mannen, zoals zij stelt. Overigens wordt appellante door de geraadpleegde deskundige in staat geacht ook zelfstandig auto te kunnen rijden, zodat zij het collectief vervoer niet nodig heeft om zich te verplaatsen. Uit wat appellante verder in hoger beroep naar voren heeft gebracht volgt niet dat zij vanwege haar psychische klachten op meer individuele begeleiding is aangewezen dan aan haar is verstrekt.
Conclusie en gevolgen
5.1.
Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd, voor zover aangevochten.
5.2.
Appellante krijgt geen vergoeding van haar proceskosten en krijgt ook het betaalde griffierecht niet terug.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door L.M. Tobé als voorzitter en A. van Gijzen en K.H. Sanders als leden, in tegenwoordigheid van R.R. Olde Engberink als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 november 2023.
(getekend) L.M. Tobé
(getekend) R.R. Olde Engberink