Uitspraak
PROCESVERLOOP
OVERWEGINGEN
Inleiding
1 tot en met 16 juli 2020 en het aangiftebewijs van een in Londen gestolen auto.
e-mailbericht is op naam van een vriend van appellant opgesteld en vermeldt dat appellant bij hem in [plaatsnaam 3] verbleef op adres X. Daarbij is een identiteitsbewijs van deze vriend gevoegd. Het tweede e-mailbericht is op naam van de zus van appellant opgesteld en vermeldt dat appellant in de periode van 16 januari 2020 tot 18 april 2020 bij haar in Londen heeft verbleven en dat zij hem heeft geholpen met eten en onderdak. Het derde e-mailbericht is op naam van appellant opgesteld en vermeldt dat appellant naar [plaatsnaam 3] fietste, omdat hij geen geld had voor het openbaar vervoer. Appellant heeft de e-mailberichten van 6 november 2020 en 17 november 2020 doorgezonden naar het college.
e-mailberichten geen schriftelijke verklaringen zijn en dat schriftelijke verklaringen gedateerd en ondertekend moeten zijn. Ook heeft het college appellant verzocht om bewijsstukken te overleggen waaruit blijkt waar hij vanaf 16 januari 2020 van heeft geleefd en schriftelijk te verklaren waarom hij bij aanvraag 1 een andere vertrekdatum uit Londen heeft genoemd dan bij aanvraag 2.
van 25 november 2020 overgelegd, waarin zij nogmaals verklaart dat appellant in de periode van 16 januari 2020 tot 18 april 2020 bij haar heeft verbleven, dat zij voor hem heeft gezorgd en dat zij zijn (boot)ticket naar Nederland heeft betaald. Daarnaast heeft appellant twee handgeschreven en ondertekende verklaringen van hemzelf overgelegd. Daarin verklaart appellant dat hij op dinsdag en vrijdag eet, dat hij de overige dagen voor zichzelf moet zorgen, dat hij iedere dag om 12.00 uur kip en kaas eet en dat hij op vrijdag om 17.00 uur stamppot eet. Verder verklaart appellant dat hij zich eerder heeft vergist in de datum van zijn vertrek uit Londen.
[woonplaats] .
Het oordeel van de Raad
[woonplaats] evenmin zinvol, te minder nu de gedingstukken en het verhandelde ter zitting voldoende aanknopingspunten bieden om hierover te beslissen. Uit gegevens van het [naam opvanglocatie] blijkt dat appellant in juli 2020 8 nachten in het [naam opvanglocatie] heeft verbleven en in augustus 2020 23 nachten. Over de andere nachten in deze maanden heeft appellant geen andere verklaring gegeven dan dat hij bij zijn vriend in [plaatsnaam 3] heeft verbleven. Op grond van deze gegevens gaat de Raad ervan uit dat appellant in juli 2020 zijn woonplaats als bedoeld in artikel 40, eerste lid, van de PW in [plaatsnaam 3] had en in augustus 2020 in [woonplaats] . De Raad ziet aanleiding om zelf in de zaak te voorzien door het besluit van 24 augustus 2020 te herroepen en te bepalen dat appellant met ingang van 1 augustus 2020 recht heeft op bijstand naar de norm voor een alleenstaande met een verlaging van € 226,94 per maand in verband met het ontbreken van woonkosten.
Conclusie en gevolgen
BESLISSING
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart de beroepen gegrond en vernietigt de besluiten van 23 december 2020 en 24 maart 2021;
- herroept de besluiten van 24 augustus 2020 en 7 december 2020 en bepaalt dat appellant met ingang van 1 augustus 2020 bijstand toekomt naar de norm voor een alleenstaande met een verlaging van € 226,94 per maand;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde besluiten van 23 december 2020 en 24 maart 2021;
- veroordeelt het college in de kosten van appellant tot een bedrag van € 5.139,-;
- bepaalt dat het college aan appellant het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 234,- vergoedt.