ECLI:NL:CRVB:2023:2248

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
30 november 2023
Publicatiedatum
30 november 2023
Zaaknummer
23/197 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellant in het kader van de Wet WIA

In deze zaak gaat het om de beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant, vastgesteld op 39,71% per 26 februari 2021. Appellant, die tot 1 maart 2019 als chef werkplaats werkte, heeft zich ziek gemeld na een verkeersongeval. Na een aanvraag voor een WIA-uitkering en een daaropvolgend onderzoek door het Uwv, is zijn arbeidsongeschiktheidspercentage vastgesteld. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, maar het Uwv heeft zijn standpunt gehandhaafd. De rechtbank heeft het beroep van appellant ongegrond verklaard, waarna appellant hoger beroep heeft ingesteld. Tijdens de zitting op 19 oktober 2023 is de zaak behandeld, waarbij appellant werd vertegenwoordigd door zijn advocaat, mr. H.G.M. Hilkens, en het Uwv door mr. P.C.P. Veldman.

De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn uitspraak geoordeeld dat het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid correct heeft vastgesteld. Appellant voerde aan dat hij meer beperkingen heeft dan het Uwv heeft aangenomen, maar de Raad oordeelde dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep op zorgvuldige wijze alle klachten heeft betrokken bij de medische beoordeling. De Raad concludeert dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de medische grondslag van het bestreden besluit en dat appellant in staat is de geselecteerde functies te vervullen. Het hoger beroep van appellant is dan ook afgewezen, en de rechtbank uitspraak is bevestigd.

Uitspraak

23/197 WIA
Datum uitspraak: 30 november 2023
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 20 december 2022, 21/1918 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Met een besluit van 12 maart 2021 heeft het Uwv aan appellant een loongerelateerde
WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend en zijn arbeidsongeschiktheidspercentage vastgesteld op 39,71%. Appellant heeft daartegen bezwaar gemaakt. Het Uwv is met een besluit van 10 juni 2021 (bestreden besluit) bij de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid gebleven.
Appellant heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
Namens appellant heeft mr. H.G.M. Hilkens, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 19 oktober 2023. Voor appellant is mr. Hilkens verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P.C.P. Veldman.

OVERWEGINGEN

Samenvatting

Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant per 26 februari 2021 heeft vastgesteld op 39,71%. Volgens appellant heeft hij meer (medische) beperkingen dan het Uwv heeft aangenomen. Daarom kan hij niet de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies vervullen. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid juist heeft vastgesteld.

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant heeft tot 1 maart 2019 gewerkt als chef werkplaats bij een autobedrijf voor gemiddeld 38,77 uur per week. Hij heeft zich per 1 maart 2019 ziek gemeld met gezondheidsklachten na een verkeersongeval. Appellant heeft op 19 november 2020 een aanvraag om een WIA-uitkering ingediend en daarna een brief van fysiotherapeut H.J. Honné van 3 december 2020 toegezonden. Vervolgens heeft onderzoek plaatsgevonden door een verzekeringsarts en een arbeidsdeskundige van het Uwv. De verzekeringsarts heeft vastgesteld dat appellant bij het verrichten van werkzaamheden beperkingen heeft en die beperkingen opgenomen in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 21 januari 2021. De arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellant niet meer geschikt is voor zijn laatste werk. De arbeidsdeskundige heeft vervolgens voor appellant functies geselecteerd en een mate van arbeidsongeschiktheid berekend van 39,71%. Het Uwv heeft bij besluit van
12 maart 2021 aan appellant met ingang van 26 februari 2021 een loongerelateerde
WGA-uitkering op grond van de Wet WIA toegekend.
1.2.
Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 12 maart 2021 en medische stukken overgelegd. In de bezwaarfase hebben een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep onderzoek gedaan en rapporten opgesteld. Het Uwv heeft geen aanleiding gezien voor wijziging van zijn standpunt.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het volgende overwogen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft kennis genomen van het dossier, waaronder het rapport van de verzekeringsarts (met daarin onder meer de bevindingen uit het eigen lichamelijk en psychisch onderzoek), de gegevens van de behandelend sector (waaronder de brief van Honné) en het bezwaar van appellant. Verder heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep appellant gezien en gesproken tijdens de hoorzitting. Appellant heeft in beroep een rapport van psycholoog C. Heusschen van 15 augustus 2022 overgelegd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft daarop gereageerd. Dit heeft geleid tot een gewijzigde FML van 26 oktober 2022. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep op een zorgvuldige en duidelijke manier alle naar voren gebrachte klachten – te weten: nekklachten, linker schouderklachten, longklachten, rugklachten, linker knieklachten en zijn psychische klachten – heeft betrokken bij de medische beoordeling. Verder heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende gemotiveerd waarom niet meer of andere beperkingen zijn aangenomen. Nu er geen grond bestaat om te twijfelen aan de medische grondslag van het bestreden besluit, ziet de rechtbank geen aanleiding om een onafhankelijke deskundige te benoemen. Verder hebben de arbeidsdeskundigen voldoende gemotiveerd waarom de geselecteerde functies ook na wijziging van de FML geen overschrijdingen opleveren van de belastbaarheid van appellant. Gelet op de wijziging van de FML in beroep is het bestreden besluit niet deugdelijk gemotiveerd. De rechtbank heeft dit gebrek gepasseerd met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht en het Uwv veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan appellant.
Het hoger beroep van appellant
3. Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Hij voert, net als in beroep, aan dat zijn klachten zijn onderschat. De rechtbank had in de bevindingen van Heusschen aanleiding moeten zien een onafhankelijk deskundige te benoemen. Door dit na te laten is geen sprake van een gelijke procespositie. Appellant heeft daarbij onder meer verwezen naar het Korošec arrest. [1] Verder voert appellant aan dat hij niet in staat is de geselecteerde functies te verrichten, omdat hij meer beperkingen heeft dan het Uwv heeft aangenomen. Bovendien kan vanwege de beperkingen niet van een werkgever worden verlangd hem in dienst te nemen.

Het oordeel van de Raad

4.1.
De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het besluit tot vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid op 39,71% in stand heeft gelaten. Hij doet dat aan de hand van de argumenten die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. Hierna legt de Raad uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4.2.
De wettelijke regels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, staan in de bijlage bij deze uitspraak. De bijlage maakt deel uit van de uitspraak.
4.3.
Op grond van artikel 5 van de Wet WIA bestaat recht op een WIA-uitkering als iemand ten minste 35% arbeidsongeschikt is. De mate van arbeidsongeschiktheid wordt berekend door het loon dat iemand in zijn laatste werk nog had kunnen verdienen, te vergelijken met het loon dat hij kan verdienen in passende functies. Deze beoordeling is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek. Beide aspecten worden hieronder besproken.
Medische beoordeling
4.4.
Appellant heeft aangevoerd dat onder meer uit het rapport van Heusschen blijkt dat sprake is van neuropsychologische problematiek, waaronder een aandachtsstoornis, een prikkelverwerkingsprobleem en stoornissen in geheugen. Ook is sprake van problemen met de verwerking van het verkeersongeval. Daarom bestond volgens appellant aanleiding om in de FML aanvullende beperkingen aan te nemen in het persoonlijk functioneren. Verder moet hij vanwege zijn emotieregulatieproblematiek beperkt worden geacht in het sociaal functioneren. Tot slot had volgens appellant een aanvullende urenbeperking moeten worden aangenomen. Deze beroepsgronden slagen niet.
4.4.1.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het rapport van 3 juni 2021 uiteengezet dat appellant zelf auto rijdt – hoewel geen grote afstanden – en dat daaruit volgt dat hij zich in voldoende mate kan concentreren en de aandacht bij het verkeer kan houden. Daarmee presteert appellant volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep op de items aandacht, concentratie en geheugen op tenminste het (lage) minimumniveau van deze items binnen het CBBS. Volgens Heusschen kan uit de resultaten van zijn onderzoek worden afgeleid dat appellant veel moeite heeft om zijn aandacht wat langer gericht te houden en dat zijn concentratie van een zeer laag niveau is. Zijn conclusie is dat sprake is van problemen (op stoornisniveau) in de informatieverwerking en hiermee samenhangende aandachtsfuncties. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het rapport van 26 oktober 2022 inzichtelijk gemotiveerd dat het onderzoek van Heusschen geen wezenlijk nieuwe gezichtspunten oplevert. Wel heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep aanvullende beperkingen vastgesteld voor prikkelarme omgeving en overwerk. Voor het overige kan de verzekeringsarts bezwaar en beroep zich verenigen met de FML van 21 januari 2021 en wordt geen indicatie gezien voor een verdergaande urenbeperking. Wat betreft de urenbeperking heeft het Uwv ter zitting desgevraagd toegelicht dat de urenbeperking van vier uur per dag en 20 uur per week – zoals eerder bij de Eerstejaars Ziektewetbeoordeling (EZWb) is
vastgesteld – is vervallen. Er is namelijk geen intensieve behandeling opgestart en het volgen van die behandeling was wel de aanleiding voor het opnemen van een urenbeperking bij de EZWb. Ter onderbouwing van dat standpunt heeft het Uwv nog gewezen op het aanvullend rapport van de verzekeringsarts van 9 maart 2020. Met de rechtbank wordt geoordeeld dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende heeft gemotiveerd waarom niet meer of andere beperkingen zijn aangenomen.
4.5.
Uit het voorgaande volgt dat de rechtbank het verzoek om een deskundige in te schakelen terecht heeft afgewezen omdat de daarvoor noodzakelijke twijfel aan de juistheid van de medische beoordeling ontbreekt. Ook in hoger beroep bestaat geen aanleiding om een deskundige te benoemen. De Raad volgt niet het standpunt van appellant dat niet is voldaan aan het vereiste van een gelijke procespositie (equality of arms). Appellant heeft voldoende gelegenheid gehad om wat de verzekeringsartsen hebben aangevoerd ter onderbouwing van het bestreden besluit met medische stukken te weerleggen. Appellant heeft ook van die gelegenheid gebruik gemaakt. Van schending van het beginsel van equality of arms is dan ook geen sprake. Het arrest Korošec brengt niet met zich mee dat het beginsel van equality of arms geschonden is door het enkele feit dat door betrokkene niet zelf een rapport van een verzekeringsarts is ingebracht. [2]
Arbeidskundige beoordeling
4.6.
Appellant heeft aangevoerd dat gelet op zijn zeer complexe en wisselende beperkingen van een werkgever niet kan worden verlangd hem in dienst te nemen. Appellant verwijst daarbij naar artikel 9, aanhef en onder e, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten (Schattingsbesluit) en het rapport van Heusschen. Deze beroepsgrond slaagt niet.
4.7.
De in dit artikel 9, aanhef en onder e, van het Schattingsbesluit bedoelde kenmerken hebben betrekking op andere aspecten dan de aspecten die in aanmerking worden genomen bij de vraag naar de passendheid van geselecteerde functies in medisch en arbeidskundig opzicht. Dit is vaste rechtspraak. [3] Met de aspecten en belemmeringen die Heusschen heeft genoemd is rekening gehouden in de FML van 26 oktober 2022. Uitgaande van de juistheid van die FML moet appellant in staat worden geacht de geselecteerde functies te vervullen. De Raad verwijst daarbij naar de rapporten van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 4 juni 2021 en 27 oktober 2022. Van andere persoonskenmerken of omstandigheden die maken dat van een werkgever niet kan worden verlangd appellant in dienst te nemen, is niet gebleken. De enkele verwijzing naar het rapport van Heusschen is in dit verband onvoldoende, omdat met dit rapport al rekening is gehouden bij het opstellen van de FML van 26 oktober 2022. De in dit rapport genoemde beperkingen kunnen daarom niet (ook) worden aangemerkt als kenmerken zoals bedoeld in artikel 9, aanhef en onder e, van het Schattingsbesluit.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd, voor zover aangevochten. Dit betekent dat de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid per
26 februari 2021 op 39,71% in stand blijft.
6. Appellant krijgt daarom geen vergoeding voor zijn proceskosten. Hij krijgt ook het betaalde griffierecht niet terug.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door W.R. van der Velde, in tegenwoordigheid van N. ter Heerdt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 30 november 2023
(getekend) W.R. van der Velde
(getekend) N. ter Heerdt
.
Bijlage
Artikel 5 van de Wet WIA
Gedeeltelijk arbeidsgeschikt is hij die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, doch die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is.
Artikel 6, eerste lid, van de Wet WIA
De beoordeling of iemand volledig en duurzaam arbeidsongeschikt of gedeeltelijk arbeidsgeschikt is, wordt gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek.
Artikel 9, aanhef en onder e, van het Schattingsbesluit
Bij bepaling van hetgeen betrokkene nog met arbeid kan verdienen worden de volgende regels in acht genomen:
(…)
e. indien betrokkene zodanige kenmerken heeft, dat van een werkgever in redelijkheid niet kan worden verlangd hem in bepaalde arbeid te werk te stellen, blijft die arbeid bij de toepassing van onderdeel a buiten beschouwing;

Voetnoten

1.ECLI:CE:ECHR:2015:1008JUD007721212.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 23 januari 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:157.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 10 maart 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:639.