ECLI:NL:CRVB:2023:2206

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 november 2023
Publicatiedatum
27 november 2023
Zaaknummer
20/3582 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van Wajong-uitkering en de beoordeling van duurzaam arbeidsvermogen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 22 november 2023 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de weigering van een Wajong-uitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellante, geboren in 2000, had een aanvraag voor een Wajong-uitkering ingediend op 16 oktober 2018, waarbij zij aangaf dat zij door een aangeboren aandoening aan de wervelkolom en depressieve klachten duurzaam geen arbeidsvermogen had. Het Uwv weigerde de aanvraag, met de motivatie dat het ontbreken van arbeidsvermogen niet duurzaam was, en dit werd door de rechtbank Overijssel bevestigd in een eerdere uitspraak op 8 september 2020.

In hoger beroep herhaalde appellante haar standpunt dat het Uwv haar beperkingen had onderschat en dat zij duurzaam geen arbeidsvermogen had. De Raad heeft de argumenten van appellante beoordeeld en geconcludeerd dat het Uwv voldoende had gemotiveerd dat het ontbreken van arbeidsvermogen niet duurzaam was. De verzekeringsarts van het Uwv had vastgesteld dat appellante, hoewel zij op dat moment niet beschikbaar was voor arbeid vanwege een revalidatiebehandeling, na afloop van deze behandeling weer in staat zou zijn om vier uur per dag te werken.

De Raad oordeelde dat de door appellante ingebrachte deskundigenrapporten geen aanleiding gaven om aan de conclusie van het Uwv te twijfelen. De Raad bevestigde dat appellante niet als jonggehandicapte kon worden aangemerkt, omdat het ontbreken van arbeidsvermogen op 16 oktober 2018 niet duurzaam was. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en appellante kreeg geen vergoeding voor proceskosten of terugbetaling van griffierecht.

Uitspraak

20/3582 WAJONG
Datum uitspraak: 22 november 2023
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van
8 september 2020, 19/1225 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Met een besluit van 7 december 2018 heeft het Uwv geweigerd appellante een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) toe te kennen. Appellante heeft daartegen bezwaar gemaakt, maar het Uwv is met een besluit van
17 mei 2019 (bestreden besluit) bij de weigering van de Wajong-uitkering gebleven.
Appellante heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. De rechtbank heeft het beroep van appellante ongegrond verklaard.
Namens appellante heeft mr. K.A. Faber, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 11 oktober 2023. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Faber. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. I. Smit.

OVERWEGINGEN

Samenvatting

Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht heeft geweigerd appellante een Wajong-uitkering toe te kennen. Volgens appellante beschikte zij op 16 oktober 2018 duurzaam niet over arbeidsvermogen en had zij om die reden als jonggehandicapte moeten worden aangemerkt. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv appellante terecht een Wajong-uitkering heeft geweigerd.

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellante, geboren op [Geboortedatum] 2000, heeft met een door het Uwv op 16 oktober 2018 ontvangen formulier een aanvraag voor een Wajong-uitkering ingediend. Daarbij is vermeld dat appellante een aangeboren aandoening heeft aan de wervelkolom waardoor ze vele lichamelijke klachten en pijnklachten heeft. Ook heeft appellante depressieve klachten. Bij de aanvraag is informatie gevoegd van revalidatiecentrum Klimmendaal.
1.2.
Het Uwv heeft vervolgens een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek verricht, waarna is geconcludeerd dat appellante weliswaar nu geen arbeidsvermogen heeft, maar dat deze situatie niet duurzaam is. Bij besluit van 7 december 2018 heeft het Uwv de aanvraag afgewezen. Er zijn volgens de verzekeringsarts geen aanwijzingen dat appellante niet een uur aaneengesloten kan werken; appellante heeft een VMBO-opleiding kunnen afronden, hieruit blijkt dat zij een uur aaneengesloten bezig kan zijn. De verzekeringsarts heeft appellante niet vier uur per dag belastbaar geacht omdat zij is aangemeld voor een revalidatieprogramma dat binnen zes weken zal kunnen beginnen. Daarom heeft appellante op dat moment geen arbeidsvermogen. Volgens de verzekeringsarts zijn er geen aanwijzingen dat appellante na afloop van de revalidatiebehandeling niet vier uur per dag belastbaar is. De arbeidsdeskundige heeft geconcludeerd dat appellante beschikt over basale werknemersvaardigheden en heeft voor appellante de taak ‘scannen’(nummer 1502) geselecteerd. Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 7 december 2018.
1.3.
Bij besluit van 17 mei 2019 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante ongegrond verklaard en het besluit van 7 december 2018 gehandhaafd. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft het standpunt van de verzekeringsarts onderschreven dat appellante aaneengesloten kan werken gedurende ten minste een periode van een uur en ten minste vier uur per dag belastbaar is. Ook heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep geconcludeerd dat er geen medische grond is om aan te nemen dat appellante niet over basale werknemersvaardigheden beschikt. De reden dat appellante op dit moment niet over arbeidsvermogen beschikt is gelegen in het feit dat zij drieënhalve dag niet beschikbaar is wegens een revalidatiebehandeling die zij binnenkort zal gaan volgen. Als deze behandeling is afgerond, is er volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen reden meer om appellante niet vier uur per dag belastbaar te achten voor arbeid. Dit geldt ook als de behandeling op zichzelf niet heeft geleid tot een verbetering van de belastbaarheid.
Uitspraak van de rechtbank
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft vastgesteld dat niet in geschil is dat appellante over basale werknemersvaardigheden beschikt en dat zij een taak kan uitvoeren. Het geschil ziet op de vraag of appellante een uur aaneengesloten kan werken en ten minste vier uur per dag belastbaar is. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in het rapport van 3 mei 2019 voldoende gemotiveerd dat een objectieve medische grondslag ontbreekt om een verdergaande urenbeperking aan te nemen dan vier uur per dag. Over de door appellante in beroep ingebrachte informatie van revalidatiecentrum Klimmendaal (Klimmendaal) heeft de rechtbank overwogen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep in het rapport van 4 maart 2020 voldoende heeft gemotiveerd dat deze informatie geen aanleiding geeft voor een ander standpunt. Uit de informatie van Klimmendaal blijkt dat de poliklinische revalidatiebehandeling voortijdig is afgebroken. Ook blijkt uit deze informatie dat de revalidatiebehandeling mede was gericht op het vergroten van de belastbaarheid van appellante, wat volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep een bijkomend argument is voor het standpunt dat het ontbreken van arbeidsvermogen niet duurzaam is. De rechtbank komt tot de conclusie dat het Uwv terecht heeft geoordeeld dat het ontbreken van arbeidsvermogen bij appellante niet duurzaam is.
Het hoger beroep van appellante
3. Appellante is het met die uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellante heeft in hoger beroep haar standpunt herhaald dat het Uwv haar beperkingen heeft onderschat en dat zij duurzaam geen arbeidsvermogen heeft. Omdat de revalidatiebehandeling geen verbetering heeft gebracht in de pijnklachten van appellante, heeft het Uwv ten onrechte geconcludeerd dat zij vier uur per dag belastbaar is. Ter onderbouwing van haar standpunt dat zij duurzaam geen arbeidsvermogen heeft, heeft appellante in hoger beroep een rapport van 20 december 2022 van een gecombineerd psychiatrisch verzekeringsgeneeskundig onderzoek overgelegd en aanvullende verklaringen van 12 juli 2023 en 17 juli 2023 van de door haar ingeschakelde psychiater W. Nieuwdorp en verzekeringsarts J.H. Bruning (Bruning) ingebracht. Volgens Bruning heeft appellante geen basale werknemersvaardigheden en kan zij deze ook niet ontwikkelen. Door haar lichte verstandelijke beperking is appellante volgens Bruning niet in staat om arbeid te verrichten op de vrije arbeidsmarkt en is dit uitsluitend mogelijk in een beschutte arbeidsomgeving met intensieve begeleiding. Het ontbreken van arbeidsvermogen is volgens Bruning daarom duurzaam. Uit dit rapport blijkt volgens appellante dat zij geen arbeid kan verrichten zonder dat er te veel aanpassingen van de werkgever worden gevraagd, zoals ook is geoordeeld in een uitspraak van de Raad van 28 april 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:979. Daarmee staat volgens appellante vast dat zij duurzaam geen arbeidsvermogen heeft en in aanmerking dient te komen voor een Wajong-uitkering. Appellante heeft de Raad verzocht om een deskundige in te schakelen.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen. In reactie op het door appellante overgelegde deskundigenrapport heeft het Uwv een rapport van 24 maart 2023 van een verzekeringsarts bezwaar en beroep overgelegd. Hierin heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep gemotiveerd waarom het deskundigenrapport geen aanleiding geeft voor een ander standpunt.

Het oordeel van de Raad

4.1.
De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het besluit om de Wajong-uitkering te weigeren in stand heeft gelaten. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. Hierna legt de Raad uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4.2.
De wettelijke regels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak. De bijlage maakt deel uit van de uitspraak.
4.3.
Niet in geschil is dat appellante op 16 oktober 2018, de datum waarop het Uwv de Wajong-aanvraag van appellante heeft ontvangen, geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie (arbeidsvermogen). Partijen zijn verdeeld over de vraag of het Uwv terecht heeft geconcludeerd dat het ontbreken van arbeidsvermogen bij appellante op dat moment niet duurzaam is.
4.4.
Met de rechtbank wordt geoordeeld dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat het ontbreken van arbeidsvermogen bij appellante niet duurzaam is. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het rapport van 3 mei 2019 overtuigend toegelicht dat en waarom het ontbreken van arbeidsvermogen bij appellante op 16 oktober 2018 enkel is gelegen in het feit dat appellante tijdelijk niet beschikbaar is wegens een revalidatiebehandeling. Na afloop van deze behandeling heeft appellante weer arbeidsvermogen, ook als de behandeling op zichzelf niet heeft geleid tot verbetering in de belastbaarheid. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft terecht opgemerkt dat het bij de beoordeling van de duurzaamheid in het geval van appellante dus niet gaat om het te verwachten resultaat van de revalidatiebehandeling, maar om het tijdelijk ontbreken van voldoende beschikbaarheid wegens het volgen van een revalidatiebehandeling gedurende drieënhalve dag per week. Hetgeen door appellante in hoger beroep naar voren is gebracht over het resultaat van de revalidatiebehandeling kan daarom onbesproken blijven.
4.5.
Het door appellante in hoger beroep ingebrachte deskundigenrapport geeft geen aanleiding voor twijfel aan de juistheid van dit standpunt van het Uwv. De door appellante ingeschakelde verzekeringsarts Bruning acht appellante immers – evenals de verzekeringsartsen van het Uwv – gedurende vier uur per dag belastbaar. Dat gedurende deze vier uur volgens Bruning onderbrekingen nodig zijn vanwege de lichamelijke beperkingen van appellante, staat aan het aannemen van arbeidsvermogen niet in de weg. [1] Ook kan appellante volgens Bruning een uur achtereen een taak volhouden. Ook indien appellante
– zoals Bruning stelt – alleen arbeid zou kunnen verrichten onder beschutte omstandigheden en met intensieve begeleiding, staat dat niet in de weg aan het aannemen van basale werknemersvaardigheden en arbeidsvermogen. [2] De uitspraak van de Raad van 28 april 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:979, waar appellante naar verwijst, ziet op een andere situatie dan die van appellante. In deze uitspraak is geoordeeld dat van een economische loonwaarde geen sprake meer is als een werkgever voor een werknemer die slechts twee uur per dag werkzaam kan zijn, ook nog beschutte omstandigheden zou moeten realiseren. Dit is in het geval van appellante niet aan de orde aangezien zij gedurende vier uur per dag belastbaar is zodra zij geen revalidatiebehandeling meer volgt.
4.6. Aangezien er geen aanleiding is voor twijfel aan de juistheid van de conclusie van het Uwv dat het ontbreken van arbeidsvermogen bij appellante op 16 oktober 2018 niet duurzaam is, is er geen reden om een deskundige in te schakelen. De Raad ziet ook geen aanleiding om appellante in de gelegenheid te stellen verzekeringsarts Bruning om een nadere toelichting te vragen. Diens medische bevindingen zijn duidelijk en leiden – anders dan appellante meent – niet tot de conclusie dat appellante duurzaam geen arbeidsvermogen heeft.
4.7. Uit 4.4 tot en met 4.6 volgt dat de rechtbank het Uwv terecht heeft gevolgd in zijn standpunt dat het ontbreken van arbeidsvermogen van appellante op 16 oktober 2018 niet duurzaam was en appellante daarom niet als jonggehandicapte is aan te merken.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de weigering van de Wajong-uitkering in stand blijft.
6. Appellante krijgt daarom geen vergoeding voor haar proceskosten. Zij krijgt ook het betaalde griffierecht niet terug.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.

Deze uitspraak is gedaan door E.J.J.M. Weyers in tegenwoordigheid van S.C. Scholten als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 november 2023.
(getekend) E.J.J.M. Weyers
(getekend) S.C. Scholten

Bijlage

Artikel 1a:1, eerste lid, van de Wajong
Jonggehandicapte is de ingezetene die:
a. op de dag waarop hij achttien jaar wordt als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft;
b. na de in onderdeel a bedoelde dag als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft en in het jaar, onmiddellijk voorafgaand aan de dag waarop dit is ingetreden, gedurende ten minste zes maanden studerende was.
Artikel 1a:1, vierde lid, van de Wajong
Onder duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben wordt in dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen de situatie verstaan waarin de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie zich niet kunnen ontwikkelen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 12 juni 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:2078.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 19 april 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:898.