In deze zaak heeft appellant hoger beroep ingesteld tegen een beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) met betrekking tot de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA). De Centrale Raad van Beroep heeft op 23 november 2023 uitspraak gedaan. De zaak betreft een (gedeeltelijke) vernietiging van een eerdere uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarbij het Uwv op 5 februari 2021 een gewijzigde beslissing op bezwaar had genomen. Appellant heeft op 9 mei 2023 een nieuwe beslissing op bezwaar ontvangen, waarbij het Uwv volledig tegemoet is gekomen aan de bezwaren van appellant. Hierdoor heeft appellant zijn hoger beroep ingetrokken en verzocht om een proceskostenvergoeding.
De Raad heeft overwogen dat, op basis van artikel 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), het bestuursorgaan kan worden veroordeeld in de kosten wanneer het beroep wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan aan de bezwaren van de indiener is tegemoetgekomen. De Raad heeft vastgesteld dat het Uwv in de kosten van de behandeling van het beroep en het hoger beroep moet worden veroordeeld. De totale proceskostenvergoeding is vastgesteld op € 3.766,50, inclusief het door appellant betaalde griffierecht van € 179,-. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de betrokken rechters.