ECLI:NL:RBZWB:2020:3699

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
7 augustus 2020
Publicatiedatum
7 augustus 2020
Zaaknummer
AWB- 20_7233 VV en AWB- 20_7080
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van WIA-uitkering en voorlopige voorziening in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 7 augustus 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een verzoeker en het UWV over de beëindiging van zijn WIA-uitkering. De verzoeker, die psychische klachten heeft, had beroep ingesteld tegen het besluit van het UWV van 8 mei 2020, waarin zijn uitkering werd beëindigd per 3 mei 2020. De verzoeker vroeg de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening te treffen, omdat hij in acute financiële nood verkeerde. Tijdens de zitting op 30 juli 2020 was de verzoeker aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde, en het UWV werd vertegenwoordigd door een advocaat.

De voorzieningenrechter oordeelde dat er voldoende spoedeisend belang was om het verzoek in behandeling te nemen. De rechter concludeerde dat het UWV de WIA-uitkering terecht had beëindigd, omdat de verzoeker niet voldeed aan de criteria voor volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid. De voorzieningenrechter baseerde zijn oordeel op de medische rapporten van de verzekeringsartsen van het UWV, die hadden vastgesteld dat de verzoeker niet volledig arbeidsongeschikt was. De rechter merkte op dat de verzoeker in staat was om enkele activiteiten te ondernemen, zoals naar de moskee gaan en naar Turkije reizen, wat erop wees dat hij niet volledig arbeidsongeschikt was.

De voorzieningenrechter verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding en voorlopige voorziening af. De uitspraak werd openbaar gemaakt en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummers: BRE 20/7233 WIA VV en BRE 20/7080 WIA

uitspraak van 7 augustus 2020 van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[naam verzoeker], te [woonplaats verzoeker], verzoeker,

gemachtigde: mr. E.W.J.M. Janssens
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Breda), verweerder.

Procesverloop

Verzoeker heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 8 mei 2020 van het UWV (bestreden besluit) over de beëindiging van zijn uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Hij heeft de voorzieningenrechter gevraagd om een voorlopige voorziening te treffen.
Het UWV heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 30 juli 2020. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door M. van Delzen, kantoorgenoot van zijn gemachtigde. Verder was [naam tolk] als tolk aanwezig. Het UWV heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M. Reitsma.

Overwegingen

1.
Feiten
Verzoeker heeft gewerkt als productiemedewerker. Voor dat werk is hij uitgevallen vanwege psychische klachten.
In een besluit van 5 maart 2010 heeft het UWV hem vanaf 3 juni 2020 een loongerelateerde WIA-uitkering toegekend voor gedeeltelijk arbeidsgeschikten (WGA), berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 100%.
In een besluit van 21 juni 2012 is deze uitkering omgezet in een WGA loonaanvullingsuitkering gebaseerd op een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
In een besluit van 2 januari 2019 is de uitkering met ingang van 7 september 2018 omgezet in een WIA-uitkering op grond van de Inkomensverzekering voor volledig en duurzaam arbeidsongeschikten (IVA).
Omdat die beoordeling volgens het UWV misschien niet goed was uitgevoerd, heeft het UWV verzoekers recht op uitkering opnieuw beoordeeld. Dat heeft ertoe geleid dat het UWV in een besluit van 2 maart 2020 (primaire besluit) de WIA-uitkering heeft beëindigd met ingang van 3 mei 2020.
In een ander besluit van 2 maart 2020 heeft het UWV verzoeker voor een periode van vier maanden vanaf 3 mei 2020 een bedrag gelijk aan de IVA-uitkering toegekend.
Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit.
In het bestreden besluit heeft het UWV zijn bezwaren ongegrond verklaard.
2.
Spoed
Verzoeker heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat er een onomkeerbare situatie dreigt als gevolg van acute financiële nood nadat in september 2020 de laatste betaling na de beëindiging van de IVA-uitkering zal zijn gedaan. Daarom is er voldoende spoedeisend belang aanwezig om het verzoek in behandeling te nemen.
3.
Geen nader onderzoek door voorzieningenrechter vereist
De voorzieningenrechter is, mede gelet op wat op de zitting is besproken, van oordeel dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de hoofdzaak en doet daarom op grond van artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht niet alleen uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening, maar ook op het beroep.
4.
Omvang geschil
In geschil is of het UWV terecht de WIA-uitkering heeft beëindigd per 3 mei 2020.
5.
Wettelijk kader
In artikel 4, eerste lid, van de Wet WIA is bepaald dat volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
In het tweede lid is bepaald dat in het eerste lid onder duurzaam wordt verstaan een medisch stabiele of verslechterende situatie.
In het derde lid is bepaald dat onder duurzaam mede wordt verstaan een medische situatie waarbij op lange termijn een geringe kans op herstel bestaat.
Volgens artikel 5 van de Wet WIA is gedeeltelijk arbeidsgeschikt degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Dit betekent dat pas recht op uitkering bestaat bij een mate van arbeidsongeschiktheid van 35% of meer.
In artikel 47, eerste lid, van de Wet WIA is bepaald dat - voor zover hier van belang - recht op een uitkering ingevolge de IVA ontstaat voor de verzekerde die volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is.
Artikel 2, eerste lid, van het Schattingsbesluit bepaalt dat (…) de beoordeling van volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid of de mate van gedeeltelijke arbeidsgeschiktheid, bedoeld in de Wet WIA, worden gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig onderzoek en een arbeidsdeskundig onderzoek.
In het tweede lid is bepaald dat van het arbeidsdeskundig onderzoek kan worden afgezien:
a. gedurende de periode waarin uit het verzekeringsgeneeskundig onderzoek blijkt dat betrokkene geen benutbare mogelijkheden heeft;
b. indien uit het verzekeringsgeneeskundig onderzoek blijkt dat betrokkene benutbare mogelijkheden heeft maar dat hij die mogelijkheden naar verwachting binnen drie maanden zal verliezen, en dit verlies in een verzekeringsgeneeskundig onderzoek wordt vastgesteld;
c. indien uit verzekeringsgeneeskundig onderzoek blijkt dat betrokkene benutbare mogelijkheden heeft maar dat hij wegens zijn terminale ziekte een zodanig slechte levensverwachting heeft dat hij die mogelijkheden naar verwachting binnen afzienbare termijn zal verliezen, en dit verlies in een verzekeringsgeneeskundig onderzoek wordt vastgesteld;
d. indien uit verzekeringsgeneeskundig onderzoek blijkt dat betrokkene zodanig wisselend belastbaar is voor arbeid dat betrokkene geen benutbare mogelijkheden heeft.
In het vijfde lid is bepaald dat benutbare mogelijkheden als bedoeld in het tweede tot en met het vierde lid alleen dan niet aanwezig zijn indien:
a. betrokkene is opgenomen in een ziekenhuis of in een instelling als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel f, van de Wet toelating zorginstellingen die zorg verleent waarop aanspraak bestaat ingevolge de Wet langdurige zorg, met uitzondering van een inrichting waar geestelijk gestoorde delinquenten van overheidswege verpleegd worden;
b. betrokkene bedlegerig is;
c. betrokkene voor het uitvoeren van activiteiten van het dagelijks leven dermate afhankelijk is dat hij lichamelijk niet zelfredzaam is; of
d. betrokkene als gevolg van een ernstige psychische stoornis in zijn zelfverzorging, in zijn directe samenlevingsverband alsook in zijn sociale contacten, waaronder zijn werkrelaties, niet of dermate minimaal functioneert dat hij psychisch niet zelfredzaam is.
Van belang is dan ook:
- of verzoeker medische beperkingen heeft en
- of hij daardoor geheel of gedeeltelijk niet meer in staat is met arbeid inkomsten te verwerven.
6.
Medische beoordeling
6.1
Medische beoordeling door het UWV
Het bestreden besluit, voor zover dit gaat over de medische beoordeling, is gebaseerd op rapporten van een verzekeringsarts en een verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts b&b) van het UWV.
De verzekeringsarts heeft verzoekers dossier bestudeerd, waaronder de gegevens die bij de huisarts zijn opgevraagd. De verzekeringsarts heeft verzoeker gezien op het spreekuur van 13 september 2019, daarbij de anamnese afgenomen en hem lichamelijk en psychisch onderzocht. Verzoeker werd vergezeld door een dochter.
De verzekeringsarts rapporteert dat verzoeker snel in een conflict geraakt en een bedrukte stemming heeft. Hij reageert adequaat op de vertaalde vragen. Hij is voor zijn psychische klachten niet meer onder behandeling bij de GGZ en de huisarts verstrekt de medicatie. Verzoekers situatie is gestabiliseerd. Hij geeft aan dat hij tot weinig activiteiten komt en contact met mensen vermijdt. Hij gaat twee keer per jaar drie maanden naar Turkije, waarbij hij zelfstandig in het vliegtuig zit en het niet tot escalatie heeft geleid. Verder wandelt hij wekelijks zelfstandig naar de moskee en wandelt hij af en toe met een vriend in het bos. Zijn klachten en ervaren belemmeringen zijn in hoofdzaak terug te voeren op (reactief op) een negatieve life-event. Gelet op het Schattingsbesluit kan men niet zonder meer stellen dat hij op medische gronden volledig arbeidsongeschikt is. Hij is niet bedlegerig, langdurig opgenomen in een ziekenhuis of instelling, langdurig ADL-afhankelijk, heeft geen terminale ziekte of ernstige geestelijke retardatie. Hij is beperkt in het persoonlijk en sociaal functioneren.
Bij het oriënterend lichamelijk onderzoek, waaronder aan de knie, worden geen evidente afwijkingen geconstateerd en wordt hij in dit opzicht belastbaar geacht als ieder ander van zijn leeftijd.
De verzekeringsarts verwacht geen verbetering.
De beperkingen en de belastbaarheid van verzoeker zijn neergelegd in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 22 november 2019.
De verzekeringsarts b&b heeft verzoekers dossier bestudeerd, waaronder de gegevens die verzoeker in bezwaar heeft ingeleverd. De verzekeringsarts b&b deelt de visie van de verzekeringsarts. De beperkingen die de verzekeringsarts heeft vastgesteld liggen in lijn met de onderzoeksbevindingen en sporen met het ziektebeeld van verzoeker. Er is geen medische grondslag om verzoeker volledig arbeidsongeschikt te achten. Het UWV heeft de uitkering weliswaar stop gezet, maar het dwingt verzoeker niet om te werken. De geduide functies vallen binnen verzoekers mogelijkheden. De mate van arbeidsongeschiktheid die in het verleden is vastgesteld gaat niet over verzoekers mogelijkheden en beperkingen op de datum in geding 3 mei 2020. De gemachtigde van verzoeker was op de hoogte van de telefonische hoorzitting van 6 mei 2020, maar was telefonisch niet bereikbaar en heeft niet gevraagd om de hoorzitting te verplaatsen. De verzekeringsarts b&b vindt een hoorzitting niet noodzakelijk gelet op het rapport van de verzekeringsarts en de bezwaargronden.
6.2
Medische beroepsgronden van verzoeker
Verzoeker heeft tegen het medisch oordeel van het UWV aangevoerd dat het rapport van de verzekeringsarts feitelijke onjuistheden bevat. Het onderzoek door de verzekeringsarts b&b was onzorgvuldig, omdat verzoeker niet is gehoord op een hoorzitting. Bovendien had de verzekeringsarts b&b gegevens moeten opvragen bij verzoekers huisarts.
Verzoeker stelt zich primair op het standpunt dat hij vanwege zijn psychische klachten duurzaam geen benutbare mogelijkheden heeft op grond van artikel 2, vijfde lid, aanhef en onder d, van het Schattingsbesluit. Subsidiair stelt hij dat hij vanwege zijn lichamelijke en psychische klachten meer beperkt is dan het UWV heeft aangenomen.
6.3
Medische beoordeling door de voorzieningenrechter
De voorzieningenrechter stelt vast dat beide verzekeringsartsen het dossier, waaronder medische informatie uit het verleden, hebben bestudeerd. De verzekeringsarts beschikte over recente informatie van de huisarts en de verzekeringsarts b&b beschikte ook over de informatie die verzoeker in bezwaar heeft ingediend. De verzekeringsarts heeft van verzoeker de anamnese afgenomen en hem lichamelijk en psychisch onderzocht.
Dat verzoeker niet is gehoord door de verzekeringsarts b&b maakt niet dat het onderzoek onzorgvuldig was. Verzoeker wist dat er op 6 mei 2020 een telefonische hoorzitting zou plaatsvinden. Zijn toenmalige gemachtigde (zijn dochter) heeft, naar aanleiding van de uitnodiging, in een brief van 25 april 2020 aan het UWV laten weten dat een telefonische hoorzitting niet mogelijk was omdat haar telefoon gerepareerd werd, en dat zij daarom alles op papier had gezet wat voor het UWV van belang kon zijn. Zij heeft niet gevraagd om uitstel van de hoorzitting. Verzoeker heeft bovendien in bezwaar geen nieuwe medische gegevens van behandelaars ingediend die de verzekeringsarts b&b aanleiding hadden moeten geven om hem alsnog uit te nodigen voor een fysieke hoorzitting.
Anders dan verzoeker is de voorzieningenrechter van oordeel dat de verzekeringsarts b&b geen aanleiding hoefde te zien om verzoekers huisarts te raadplegen. Volgens vaste rechtspraak (bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 16 november 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4193) mag een verzekeringsarts van het UWV in beginsel immers afgaan op zijn eigen oordeel. Een verzekeringsarts moet de behandelend sector raadplegen in de gevallen waarin een behandeling in gang is gezet of zal worden gezet, die een beduidend effect zal hebben op de mogelijkheden van een betrokkene tot het verrichten van arbeid, of als een betrokkene stelt dat de behandelend sector een beredeneerd afwijkend standpunt heeft over de beperkingen. Gelet op de beschikbare gegevens in bezwaar kon de verzekeringsarts b&b zich naar het oordeel van de voorzieningenrechter op het standpunt stellen dat geen van deze situaties zich voordeed. Bovendien was er al relevante informatie van de huisarts bij de beoordeling betrokken.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter beschikte de verzekeringsarts b&b dan ook over voldoende inzicht in de medische situatie van verzoeker per 3 mei 2020 en zijn er geen medische feiten gemist. De voorzieningenrechter betrekt hierbij ook dat de verzekeringsarts b&b uit het dossier op de hoogte was van de depressieve stoornis met psychotische kenmerken en van de medicatie die verzoeker in verband hiermee gebruikt.
Verder is niet gebleken dat de rapporten van de verzekeringsartsen inconsistenties bevatten of niet concludent zijn. De voorzieningenrechter is daarom van oordeel dat het medisch onderzoek op een voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden.
De voorzieningenrechter kan zich vinden in het standpunt van de verzekeringsartsen dat verzoeker niet op medische gronden als volledig arbeidsongeschikt kan worden aangemerkt. Hij voldoet namelijk niet aan de criteria van artikel 2, vijfde lid, aanhef en onder d, van het Schattingsbesluit om geen benutbare mogelijkheden aan te nemen. De voorzieningenrechter merkt hierbij op dat de verzekeringsarts rapporteert dat verzoeker adequaat reageert op de vertaalde vragen van de verzekeringsarts en op dat moment sprake is van het vasthouden van de aandacht en concentratie, dat hij er verzorgd uitziet, plezier heeft in het kijken van voetbal op de tv, twee keer per jaar naar Turkije vliegt zonder dat dit tot escalatie leidt, wekelijks naar de moskee gaat, en een goede vriend heeft met wie hij af en toe in het bos wandelt. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter blijkt hieruit niet van inactiviteit op micro, meso en macroniveau. Dat verzoeker mogelijk niet zelfstandig naar Turkije vliegt en naar de moskee gaat maar daarbij door iemand wordt begeleid, maakt dit niet anders, omdat het erom gaat dát hij deze activiteiten verricht en zich daarbij bloot stelt aan allerlei prikkels van buitenaf. Verzoeker participeert immers, ook al is het minimaal. De informatie die verzoeker in beroep heeft ingeleverd, brengt de voorzieningenrechter niet tot een ander oordeel. De verzekeringsartsen wisten immers al dat verzoeker voor zijn psychische klachten al jaren onder behandeling is, waaronder in Turkije.
Het voorgaande betekent dat een FML moest worden opgesteld waarin verzoekers beperkingen en belastbaarheid zijn vastgelegd.
Uit de rapporten van de verzekeringsartsen blijkt dat zij op de hoogte waren van de door verzoeker gestelde klachten, waaronder de psychische -, knie- en maagklachten. Bij het opstellen van de FML is met het geobjectiveerde deel van de klachten rekening gehouden. De beperkingen voor persoonlijk en sociaal functioneren zijn passend bij iemand met psychische klachten. De medicatie die verzoeker gebruikt was ook bekend bij de verzekeringsartsen. Hiermee is rekening gehouden door hem beperkt te achten voor werken met een verhoogd persoonlijk risico in de vorm van autorijden en werken op hoogte. De verzekeringsarts b&b wist bovendien dat verzoeker in februari 2020 was flauwgevallen. De verzekeringsarts heeft verzoekers knie onderzocht en daarbij geen afwijkingen bemerkt. Tijdens de zitting bij de rechtbank is gebleken dat verzoeker op de datum in geding niet werd behandeld voor deze klachten. Ook wist de verzekeringsarts dat verzoeker voor de maagklachten tabletten gebruikt.
De informatie die verzoeker in beroep heeft overgelegd geeft de voorzieningenrechter geen aanleiding te twijfelen aan de belastbaarheid die de verzekeringsartsen hebben aangenomen. Het betreft informatie over zijn psychische klachten. Daarbij is in aanmerking genomen dat verzoeker tijdens de zitting bij de voorzieningenrechter heeft aangevoerd dat hij met die informatie aan de verzekeringsarts b&b de ernst van de depressieve stoornis in combinatie met de psychotische stoornis duidelijk had willen maken. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter was die diagnose al bekend. De verzekeringsartsen wisten dat verzoeker voor deze klachten al jaren onder behandeling is, en ook dat hij nadat de behandeling in Nederland bij de GGZ was beëindigd, wordt behandeld door een psycholoog in Turkije. Verder is op de zitting namens eiser toegelicht dat de verslechtering waarover in de informatie van de huisarts wordt gesproken, wellicht buiten de omvang van het geding valt. De voorzieningenrechter ziet in de gegevens die verzoeker in beroep heeft ingediend, geen aanleiding om te oordelen dat onvoldoende rekening is gehouden met verzoekers beperkingen door geen urenbeperking op te nemen in de FML.
De voorzieningenrechter komt tot de conclusie dat niet is gebleken dat in de FML van 22 november 2019 de beperkingen van verzoeker zijn onderschat. Voor de verdere beoordeling gaat de voorzieningenrechter daarom uit van de belastbaarheid die is neergelegd in die FML.
7.
Geschiktheid voor de functies
7.1
Beoordeling door het UWV
Een arbeidsdeskundige van het UWV heeft, rekening houdend met de vastgestelde FML de volgende functies ten grondslag gelegd aan de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid: produktiemedewerker metaal- en elektro-industrie (Sbc-code 111171), inpakker (handmatig) (Sbc-code 111190) en produktiemedewerker machinaal inpakken (Sbc-code 111175). De arbeidsdeskundige heeft het arbeidsongeschiktheidspercentage vastgesteld op 26,23%.
7.2
Beroepsgronden over de functies
Verzoeker heeft aangevoerd dat deze functies vanwege zijn beperkingen ten onrechte geschikt worden geacht. Bovendien is zijn beheersing van de Nederlandse taal te slecht.
7.3
Beoordeling van de geschiktheid voor de functies door de voorzieningenrechter
De voorzieningenrechter ziet geen reden om te oordelen dat de voor verzoeker geselecteerde functies in medisch opzicht niet passend zijn. Zijn standpunt dat hij niet in staat is de geduide functies te verrichten, vloeit grotendeels voort uit zijn opvatting dat zijn medische beperkingen zijn onderschat. Zoals de voorzieningenrechter in overweging 6.3 heeft geconcludeerd, is die opvatting niet juist. De voorzieningenrechter verwijst verder naar de toelichting van de arbeidsdeskundige op het resultaat functiebeoordeling en naar de toelichting die de gemachtigde van het UWV op de zitting heeft gegeven over de volgende belastingonderdelen: werken zonder veelvuldige storingen en onderbrekingen, en zonder hoog handelingstempo en het onderdeel samenwerken. Met dit alles heeft het UWV inzichtelijk gemotiveerd dat, uitgaande van de vastgestelde beperkingen, verzoeker de werkzaamheden kan verrichten die verbonden zijn aan deze functies. De voorzieningenrechter voegt hieraan in verband met verzoekers medicatiegebruik toe dat verzoeker in de geduide functies geen auto hoeft te rijden en niet op hoogte hoeft te werken.
De voorzieningenrechter ziet in verzoekers beperkte beheersing van de Nederlandse taal evenmin een reden om de functies niet geschikt te achten. Alleen in de functie produktiemedewerker metaal- en elektro-industrie wordt enige beheersing van de Nederlandse taal gevraagd: men moet eenvoudige opdrachten in het Nederlands kunnen verstaan. Uit artikel 9, aanhef, en onder a, van het Schattingsbesluit volgt dat de mondelinge beheersing van de Nederlandse taal als een algemeen gebruikelijke bekwaamheid wordt beschouwd die binnen zes maanden kan worden verworven. Het is niet gebleken dat verzoeker om medische redenen niet in staat is om deze bekwaamheid te verwerven. Bovendien is het opleidingsniveau van de geselecteerde functies op 1 vastgesteld: geen tot enkele jaren basisonderwijs. Uit het rapport van de arbeidsdeskundige blijkt dat verzoeker het basisonderwijs (in Turkije) heeft afgerond. Hij woont bovendien al lang in Nederland en heeft, voordat hij in 2008 wegens ziekte uitviel uit zijn werk, 10 jaar in Nederland gewerkt. Dat verzoekers beheersing van de Nederlandse taal in de loop van de jaren is weggezakt, zoals verzoeker stelt, is geen reden om de geselecteerde functies niet geschikt te achten.
De hiervoor genoemde functies mochten daarom worden gebruikt voor de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid.
8.
Mate van arbeidsongeschiktheid
Op basis van de inkomsten die verzoeker met de geselecteerde functies zou kunnen verdienen, heeft het UWV een berekening gemaakt die leidt tot de conclusie dat verzoeker 26,23 % arbeidsongeschikt is.
Gelet op wat van de kant van verzoeker op de zitting is verklaard over de berekening van het arbeidsongeschiktheidspercentage, en specifiek het maatmanloon, gaat de voorzieningenrechter ervan uit dat verzoeker hierover geen beroepsgrond heeft. De voorzieningenrechter gaat daarom uit van een mate van arbeidsongeschiktheid van 26,23%.
Er ontstaat pas recht op een WIA-uitkering bij een mate van arbeidsongeschiktheid van 35% of meer. Daarom heeft het UWV de WIA-uitkering terecht beëindigd per 3 mei 2020.
Om voor een IVA-uitkering in aanmerking te kunnen komen moet men volledig arbeidsongeschikt zij. Omdat dat bij verzoeker niet het geval is, komt de voorzieningenrechter niet toe aan de beoordeling van de duurzaamheid van zijn beperkingen.
9.
Conclusies
Het beroep zal ongegrond worden verklaard.
Omdat het beroep ongegrond wordt verklaard, is er geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen.
10.
Schadevergoeding en proceskosten
Omdat het beroep ongegrond wordt verklaard, wijst de voorzieningenrechter het verzoek om schadevergoeding af.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af;
  • wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.Z.B. Sterk, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. R.J. Tolner, griffier op 7 augustus 2020 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan voor zover daarbij is beslist op het beroep binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.