ECLI:NL:CRVB:2023:220
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging benoeming buitengriffier en de vraag naar arbeidsovereenkomst van rechtswege
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 2 februari 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De appellant, die als buitengriffier was benoemd, kreeg op 14 november 2019 te horen dat zijn benoeming per 1 januari 2020 zou eindigen. Het bestuur van het gerechtshof Den Bosch wijzigde dit besluit op 28 mei 2020, waarbij werd aangegeven dat er geen formele beëindiging of ontslag was, maar dat de appellant niet meer zou worden opgeroepen. De Raad beoordeelt of het bestuur gerechtigd was om appellant niet meer op te roepen.
De rechtbank had het beroep van appellant ongegrond verklaard, waarbij werd vastgesteld dat appellant geen arbeidsovereenkomst van rechtswege had en dat het bestuur bevoegd was om appellant niet meer op te roepen. De Raad bevestigt deze bevindingen en oordeelt dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat er geen verplichting bestond voor het bestuur om appellant op te roepen. De Raad wijst erop dat de bepalingen van het Algemeen Rijksambtenarenreglement niet van toepassing zijn op buitengriffiers, waardoor er geen sprake kan zijn van een arbeidsovereenkomst.
De Raad concludeert dat het bestuur bij de afweging van belangen het organisatiebelang, met name de flexibele inzet van buitengriffiers, zwaarder heeft mogen laten wegen dan het persoonlijk belang van appellant. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en appellant krijgt geen proceskostenvergoeding.