ECLI:NL:CRVB:2023:2137

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 november 2023
Publicatiedatum
15 november 2023
Zaaknummer
22/1807 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering ziekengeld op grond van de Ziektewet na herhaalde ziekmelding

In deze zaak gaat het om de weigering van het Uwv om appellant per 11 juni 2021 ziekengeld toe te kennen. Appellant had zich opnieuw ziekgemeld met rugklachten, maar het Uwv oordeelde dat zijn medische beperkingen sinds de eerdere EZWb niet waren toegenomen. De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, die het beroep van appellant ongegrond had verklaard. De Raad oordeelde dat de bij de EZWb geselecteerde functies in medisch en arbeidskundig opzicht ook per 11 juni 2021 voor appellant geschikt waren. Appellant had geen nieuwe medische informatie overgelegd die de conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep zou kunnen onderbouwen. De Raad concludeerde dat de weigering van het ziekengeld terecht was en dat de aangevallen uitspraak werd bevestigd. Appellant kreeg geen vergoeding voor proceskosten en het betaalde griffierecht werd niet teruggegeven.

Uitspraak

22/1807 ZW
Datum uitspraak: 8 november 2023
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 25 april 2022, 21/5555 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Met een besluit van 12 juli 2021 heeft het Uwv geweigerd om aan appellant per 11 juni 2021 ziekengeld op grond van de Ziektewet (ZW) toe te kennen. Appellant heeft daartegen bezwaar gemaakt, maar het Uwv is met een besluit van 8 oktober 2021 (bestreden besluit) bij de weigering van het ziekengeld gebleven.
Appellant heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
Namens appellant heeft mr. E. Wolter, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Partijen hebben nadere reacties ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 11 oktober 2023. Voor appellant is
mr. Wolter verschenen. Het Uwv is niet verschenen.

OVERWEGINGEN

Samenvatting

Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht heeft geweigerd om appellant per 11 juni 2021 ziekengeld toe te kennen. Volgens appellant was hij toen door zijn (medische) beperkingen niet in staat de eerder in het kader van de eerstejaars ZW-beoordeling (EZWb) geselecteerde functies te verrichten. De Raad volgt dit standpunt van appellant niet en komt tot het oordeel dat het Uwv het ziekengeld terecht heeft geweigerd.

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant was werkzaam als schoonmaker / glazenwasser voor 38 uur per week. Na afloop van het dienstverband heeft appellant een uitkering op grond van de Werkloosheidwet (WW) ontvangen. Met ingang van 27 december 2018 heeft appellant zich ziekgemeld met rugklachten. Hij heeft van het Uwv ziekengeld op grond van de ZW ontvangen. In het kader van een EZWb heeft een verzekeringsgeneeskundig onderzoek en een arbeidskundig onderzoek plaatsgevonden. Vervolgens heeft het Uwv bij besluit van 21 januari 2021 het ziekengeld van appellant per 22 februari 2020 beëindigd omdat hij meer dan 65% kon verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd. Appellant werd niet meer in staat geacht tot het verrichten van zijn laatste werk als schoonmaker / glazenwasser, maar wel tot het vervullen van diverse andere functies.
1.2.
Appellant heeft een WW-uitkering ontvangen. Appellant heeft zich op 11 juni 2021 opnieuw ziekgemeld met toegenomen rugklachten. In verband hiermee heeft hij op 12 juli 2021 het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts. Deze arts heeft appellant per 11 juni 2021 geschikt geacht voor de in het kader van de EZWb geselecteerde functies. Vervolgens heeft het Uwv bij besluit van 12 juli 2021 geweigerd om aan appellant per 11 juni 2021 ziekengeld toe te kennen.
1.3.
In de bezwaarfase heeft een verzekeringsarts bezwaar en beroep onderzoek gedaan en een rapport opgesteld. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft appellant per datum ziekmelding onveranderd belastbaar geacht conform de bij de EZWb opgestelde functionele mogelijkhedenlijst (FML) van 9 januari 2020. Het Uwv heeft op basis hiervan geen aanleiding gezien voor wijziging van zijn standpunt.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat het onderzoek door de verzekeringsartsen op voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep is bij appellant sprake van chronische aspecifieke rugklachten. Dat appellant rugklachten heeft wordt door de verzekeringsarts bezwaar en beroep dus onderschreven. In de FML die ten grondslag ligt aan de EZWb is hier volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep al voldoende rekening mee gehouden. De verzekeringsarts bezwaar en beroep is verder nog ingegaan op de medicatie die appellant slikt. De rechtbank heeft de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep gevolgd. Omdat in de FML rekening gehouden wordt met beperkingen voor fysiek zwaar werk, het langdurig innemen van houdingen en trillingsbelasting, is er geen medische reden voor het aannemen van een urenbeperking. Appellant heeft geen medische stukken ingebracht die de rechtbank doen twijfelen aan het oordeel van de verzekeringsarts bezwaar en beroep over de belastbaarheid van appellant. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de medische beperkingen van appellant juist zijn vastgesteld en dat het bestreden besluit op een deugdelijke medische grondslag berust. De geduide functies houden voldoende rekening met de medische beperkingen van appellant. Het Uwv heeft appellant daarom terecht met ingang van 11 juni 2021 in staat geacht tot het verrichten van zijn arbeid.
Het hoger beroep van appellant
3. Appellant is het met die uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellant heeft al langere tijd last van in ernst wisselende rugklachten, waarvoor hij zich in 2018 heeft ziekgemeld. Vanwege een toename van zijn rug- en pijnklachten heeft appellant zich op 11 juni 2021 wederom ziekgemeld. Omdat de rug- en pijnklachten niet afnamen consulteerde hij zijn huisarts die adviseerde om fysiotherapie te gaan volgen en een pijnstiller (Diclofenac) voorschreef. Appellant meent dat de door hem gestelde toename van rug- en pijnklachten wordt ondersteund door de verwijzing voor fysiotherapie en voorgeschreven pijnstillers en dat hij als gevolg van deze klachten ten tijde van de ziekmelding, 11 juni 2021 en het medisch onderzoek 12 juli 2021, al dan niet tijdelijk, meer beperkingen ondervond dan ten tijde van de EZWb. Appellant blijft van mening dat hij medio juni 2021 vanwege rug- en pijnklachten niet in staat was tot het daadwerkelijk kunnen verrichten en volhouden van arbeid, zoals de eerder geduide fulltime functies parking host, medewerker intern transport, monteur printplaten en de handmatige inpakker. Hij meent dat het verrichten van dit soort werk, gezien de toen aanwezige rug- en pijnklachten, de fysiotherapeutische behandeling en voorgeschreven pijnstillers, slechts tot een toename van zijn gezondheidsklachten zou hebben geleid.

Het oordeel van de Raad

4.1.
De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het besluit om aan appellant ter zake van zijn ziekmelding van 11 juni 2021 ziekengeld te weigeren in stand heeft gelaten. Hij doet dat aan de hand van de argumenten die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
4.2.
Op grond van artikel 19 van de ZW heeft een betrokkene recht op een ZW-uitkering als hij ongeschikt is voor ‘zijn arbeid’. Volgens vaste rechtspraak wordt met ‘zijn arbeid’ bedoeld het laatst verrichte werk voorafgaand aan de ziekmelding. Dit is de hoofdregel.
4.3.
Een uitzondering hierop wordt aangenomen in de situatie dat eerder een EZWb heeft plaatsgevonden, betrokkene niet in enig werk heeft hervat en zich vervolgens weer ziek heeft gemeld. In een dergelijke situatie geldt het toetsingskader zoals uiteen is gezet in de uitspraak van de Raad van 23 december 2022 [1] . Uit deze uitspraak blijkt dat een weigering van ziekengeld niet kan worden gebaseerd op slechts één van de in het kader van de EZWb geselecteerde functies. Bij de toepassing van artikel 19 van de ZW moet zijn voldaan aan de volgende twee voorwaarden:
van de oorspronkelijk bij de EZWb geselecteerde functies, met inbegrip van de functies die als reservefuncties aan de betrokkene zijn voorgehouden, zijn op de datum in geding ten minste drie functies met elk ten minste drie arbeidsplaatsen voor de verzekerde geschikt gebleven, én
op basis van die functies – gelet op de loonwaarde die die functies ten tijde van de EZWb vertegenwoordigden, afgezet tegen het bij de EZWb geldende maatmaninkomen – is nog steeds sprake va n een arbeidsgeschiktheid van ten minste 65%.
4.4.
Aan deze voorwaarden is in ieder geval voldaan als de verzekeringsarts in het kader van de nieuwe ziekmelding vaststelt dat de medische beperkingen niet zijn toegenomen. Deze vaststelling is dan voldoende om een weigering van ziekengeld op grond van artikel 19 van de ZW te kunnen dragen.
4.5.
De gronden waarop het hoger beroep berust zijn grotendeels een herhaling van wat appellant in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank heeft de beroepsgronden van appellant uitvoerig en voldoende gemotiveerd besproken en met juistheid geoordeeld dat deze gronden niet slagen. De overwegingen die aan het oordeel van de rechtbank ten grondslag liggen worden onderschreven. Daaraan wordt het volgende toegevoegd.
4.6.
Appellant heeft ook in hoger beroep geen medische informatie overgelegd die aanleiding zou kunnen geven voor twijfel aan de conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, dat de beperkingen van appellant tijdens het spreekuur op 12 juli 2021 en datum ziekmelding van 11 juni 2021 niet afweken van de beperkingen, zoals die ten tijde van de EZWb in de FML van 9 januari 2020 waren neergelegd.
4.7.
Omdat appellants medische beperkingen sinds de eerdere EZWb niet zijn toegenomen, is daarmee gegeven dat de bij de EZWb geselecteerde functies in medisch en arbeidskundig opzicht ook per 11 juni 2021 voor appellant geschikt zijn. Deze vaststelling is dan voldoende om de weigering van ziekengeld per 11 juni 2021 te kunnen dragen. Appellants stelling dat het verrichten van de functies bij hem zou leiden tot een verdere toename van zijn klachten en beperkingen, heeft hij niet onderbouwd.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de weigering van het ziekengeld in stand blijft.
6. Appellant krijgt geen vergoeding voor zijn proceskosten. Hij krijgt ook het betaalde griffierecht niet terug.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.J.J.M. Weyers, in tegenwoordigheid van S.C. Scholten als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 november 2023.
(getekend) E.J.J.M. Weyers

(getekend) S.C. Scholten

Voetnoten

1.CRvB 23 december 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:2658.