ECLI:NL:CRVB:2023:2135

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 november 2023
Publicatiedatum
15 november 2023
Zaaknummer
21/180 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake geschiktheid van functies en medisch onderzoek in het kader van de Ziektewet

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 9 november 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant. Appellant, die zich ziek had gemeld na twee auto-ongelukken, was in beroep gegaan tegen een besluit van het Uwv dat zijn recht op ziekengeld had beëindigd. De rechtbank had het beroep ongegrond verklaard, waarbij zij oordeelde dat de medische rapporten zorgvuldig tot stand waren gekomen en geen tegenstrijdigheden vertoonden. In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat zijn fysieke en psychische beperkingen onjuist waren vastgesteld en dat de medische informatie onvoldoende was meegewogen. Het Uwv heeft in hoger beroep een aanvullend medisch onderzoek laten uitvoeren, waaruit bleek dat de eerdere conclusies over de belastbaarheid van appellant juist waren. De Raad oordeelde dat er geen twijfel bestond over de medische grondslag van het bestreden besluit en dat de geselecteerde functies geschikt waren voor appellant. Het zorgvuldigheidsgebrek dat in de primaire fase was geconstateerd, was in hoger beroep hersteld. De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak en veroordeelde het Uwv in de proceskosten van appellant, die in totaal € 3.766,50 bedroegen, inclusief griffierechten.

Uitspraak

21 180 ZW

Datum uitspraak: 9 november 2023
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van
23 december 2020, 20/1159 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. E. Akdeniz, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 mei 2022. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Akdeniz. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. R.E.J.P.M. Rutten.
Het onderzoek ter zitting is geschorst voor een nader medisch onderzoek van appellant door de verzekeringsarts bezwaar en beroep.
Het Uwv heeft een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep ingezonden. Appellant heeft hierop gereageerd, waarna het Uwv een reactie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft ingezonden.
Het onderzoek ter zitting is, deels via videobellen, voortgezet op 11 oktober 2023. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Akdeniz. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.W. van Schaik.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als maaltijdbezorger voor 22 uur. Op
4 augustus 2018 heeft hij zich ziekgemeld in verband met een auto-ongeluk. In november 2018 heeft hij een tweede auto-ongeluk gehad. Het Uwv heeft appellant in aanmerking gebracht voor ziekengeld grond op van de Ziektewet (ZW).
1.2.
In het kader van een eerstejaars ZW-beoordeling heeft appellant op 1 oktober 2019 het spreekuur bezocht van een voor het Uwv werkzame arts. Deze arts heeft vastgesteld dat appellant niet meer geschikt is voor het laatstelijk verrichte werk, maar hem belastbaar geacht met inachtneming van de beperkingen die zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 2 oktober 2019. Een arbeidsdeskundige heeft vijf functies geselecteerd en op basis van de functies productiemedewerker industrie (samenstellen van producten) (SBC-code 111180), wikkelaar (nieuw en revisie) (SBC-code 267053) en machinaal metaalbewerker (excl. bankwerk) (SBC-code 264122) berekend dat appellant nog meer dan 65% van zijn maatmaninkomen zou kunnen verdienen. Het Uwv heeft bij besluit van 30 oktober 2019 het recht op ziekengeld met ingang van 30 november 2019 beëindigd, omdat appellant per 3 augustus 2019 meer dan 65% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 6 april 2020 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 18 maart 2020 en van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 31 maart 2020 ten grondslag. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft na het meewegen van informatie van de behandelend sector en de huisarts en medicatie een aantal beperkingen toegevoegd aan een FML van 18 maart 2020. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft een urenbeperking niet geïndiceerd geacht. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft op basis van deze FML de functies bezien en vastgesteld dat de functies nog steeds geschikt zijn voor appellant. De toegevoegde beperkingen op de items: routineafhankelijk, voorspelbare werksituatie en werken met hoog handelingstempo worden in de geselecteerde functies niet overschreden. Een mate van verdienvermogen van 100% is berekend.
2.1.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat de medische rapporten die aan het bestreden besluit ten grondslag liggen op een zorgvuldige manier tot stand zijn gekomen, geen tegenstrijdigheden bevatten en conclusies bevatten die logisch voortvloeien uit de bevindingen.
2.2.
De rechtbank heeft geen reden gehad om te twijfelen aan de juistheid van de medische beoordeling. Het Uwv heeft erop mogen vertrouwen dat in de, op basis van de onderzoeksbevindingen door zijn verzekeringsartsen opgestelde FML, een correct beeld gegeven wordt van de (arbeids)beperkingen die appellant als gevolg van – medisch objectiveerbare – ziekte of gebrek ondervindt. Appellant heeft in beroep geen medische stukken overgelegd waaruit is gebleken dat er meer beperkingen vastgesteld hadden moeten worden dan nu is gedaan. De rechtbank heeft geen reden gehad om aan de rapporten van de verzekeringsartsen te twijfelen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft beoordeeld dat er geen sprake is van een situatie van geen benutbare mogelijkheden als bedoeld in het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten. De rechtbank heeft geen reden gehad om te twijfelen aan de juistheid van het oordeel van de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat appellant tot fulltime werk in staat is geacht. Met betrekking tot de fysieke klachten heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep te kennen gegeven dat daarvoor geen objectief medisch substraat is gevonden.
2.3.
Uitgaande van de juistheid van de bij appellant vastgestelde medische beperkingen, heeft de rechtbank geen aanleiding gezien voor het oordeel dat de geselecteerde functies voor appellant niet geschikt zijn. De arbeidsdeskundige heeft de zogeheten signaleringen van een afdoende toelichting voorzien.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat zijn fysieke en psychische beperkingen onjuist zijn vastgesteld. Hij is van mening dat de medische informatie onvoldoende is meegewogen door de verzekeringsartsen en dat geen rekening is gehouden met een urenbeperking. Appellant verzoekt om benoeming van een onafhankelijk deskundige. Appellant heeft voorts aangevoerd dat de geselecteerde functies niet geschikt zijn voor hem.
3.2.
Het Uwv heeft in hoger beroep, naar aanleiding van het verhandelde ter zitting, appellant alsnog uitgenodigd voor een spreekuur bij een verzekeringsarts bezwaar en beroep. Dat spreekuur heeft op 1 juli 2022 plaatsgevonden. In het naar aanleiding daarvan opgestelde rapport van 1 juli 2022 en het aanvullend rapport van 8 november 2022 is geconcludeerd dat er geen aanleiding bestaat voor wijziging van het medisch oordeel. Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Op grond van artikel 19aa, eerste lid, van de ZW heeft een verzekerde zonder werkgever, na 52 weken ongeschiktheid tot werken, recht op ziekengeld als hij nog steeds ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid en hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Op grond van artikel 19aa, vijfde lid, van de ZW wordt onder het maatmaninkomen verstaan hetgeen gezonde personen met soortgelijke opleiding en ervaring, ter plaatse waar hij arbeid verricht of het laatst heeft verricht, of in de omgeving daarvan met arbeid gewoonlijk verdienen. Op grond van artikel 19ab, eerste en derde lid, van de ZW wordt het percentage van het maatmaninkomen dat de verzekerde kan verdienen, bedoeld in artikel 19aa van de ZW, vastgesteld op basis van een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek en wordt onder arbeid als bedoeld in artikel 19aa van de ZW verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe een verzekerde met zijn krachten en bekwaamheden in staat is. Voor de beoordelingssystematiek waarmee de verdiencapaciteit na het eerste ziektejaar wordt bepaald, wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de huidige uitvoeringssystematiek van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, waarbij aan de hand van geschikte functies wordt vastgesteld of de betrokkene beschikt over resterende verdiencapaciteit (zie de uitspraak van de Raad van 30 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4920).
4.2.
Appellant heeft in hoger beroep terecht aangevoerd dat het medisch onderzoek onzorgvuldig is geweest omdat hij in de primaire fase niet is onderzocht door een verzekeringsarts en bij de hoorzitting geen spreekuurcontact met een verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft plaatsgevonden. Gelet op de uitspraak van 23 juni 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:1491, is het medisch onderzoek in de bezwaarfase niet met de vereiste zorgvuldigheid geschied. Dit gebrek is in hoger beroep echter hersteld doordat appellant op 1 juli 2022 alsnog het spreekuur van een verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft bezocht.
4.3.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft appellant op 1 juli 2022 lichamelijk en psychisch onderzocht en heeft haar bevindingen getoetst aan de destijds door de primaire arts en verzekeringsarts bezwaar en beroep opgemaakte rapporten. Ook heeft zij de informatie van behandelaars ten tijde van de datum in geding bij haar beoordeling betrokken. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft daarbij zowel navraag gedaan naar eventuele ervaren klachtenwijzigingen door cliënt zelf sinds de datum in geding, maar is ook nagegaan of de medische situatie van appellant zich sindsdien medisch objectiveerbaar heeft gewijzigd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft geconcludeerd dat haar onderzoek geen ander licht werpt op de belastbaarheid van appellant op de datum in geding dan eerder door haar collega’s is aangenomen.
4.4.
Er bestaat geen twijfel over de juistheid van de medische beoordeling door de (verzekerings-)artsen van het Uwv. Uit de inzichtelijke en toereikend gemotiveerde rapporten van de verzekeringsartsen blijkt dat met alle medisch te objectiveren klachten rekening is gehouden bij het vaststellen van de belastbaarheid van appellant. Daarbij is de informatie van de behandelende sector en de huisarts kenbaar meegewogen. Nu geen twijfel bestaat over de medische grondslag van het bestreden besluit, wordt geen aanleiding gezien voor het raadplegen van een onafhankelijk deskundige.
4.5.
Uitgaande van de juistheid van de bij appellant vastgestelde medische beperkingen, heeft de rechtbank terecht geen grond gezien voor het oordeel dat de geselecteerde functies niet geschikt zijn voor appellant.
4.6.
Uit 4.2 tot en met 4.5 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. Omdat het in 4.2 geconstateerde zorgvuldigheidsgebrek in hoger beroep is hersteld, zal de Raad dit gebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht passeren. Aannemelijk is dat appellant door dit gebrek niet is benadeeld Ook als dit gebrek zich niet zou hebben voorgedaan zou een besluit met gelijke uitkomst zijn genomen. Het bestreden besluit kan dus in stand worden gelaten en de aangevallen uitspraak zal worden bevestigd met verbetering van gronden.
5. Gelet op 4.6 is er aanleiding om het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellant. Deze kosten worden begroot op € 1.674,- in beroep (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het bijwonen van de zitting) en € 2.092,50 in hoger beroep (1 punt voor het hogerberoepschrift, 1 punt de zitting en 0,5 punt voor de nadere zitting), in totaal € 3.766,50 voor verleende rechtsbijstand. Ook dient het Uwv het door appellant in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 182,- te vergoeden.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellant tot een bedrag van in totaal
€ 3.766,50;
- bepaalt dat het Uwv het door appellant in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht ad
€ 182,- aan hem vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door E.J.J.M. Weyers, in tegenwoordigheid van S.C. Scholten als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 9 november 2023.
(getekend) E.J.J.M. Weyers
(getekend) S.C. Scholten