ECLI:NL:CRVB:2023:2128

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 november 2023
Publicatiedatum
15 november 2023
Zaaknummer
21/2273 WUV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag uitbreiding huishoudelijke hulp op basis van medische noodzaak

In deze zaak heeft appellant, een vervolgde in de zin van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (Wuv), verzocht om uitbreiding van de vergoeding voor huishoudelijke hulp. De aanvraag is door de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank afgewezen, omdat verweerder van mening is dat de gevraagde uitbreiding niet medisch noodzakelijk is. Appellant heeft psychische klachten die verband houden met zijn vervolging, maar de Raad oordeelt dat deze klachten niet leiden tot een beperking in het verrichten van lichte huishoudelijke werkzaamheden.

De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting op 4 oktober 2023, waar appellant aanwezig was en verweerder vertegenwoordigd werd door A.L. van der Wiel. De Raad heeft de argumenten van appellant in beroep beoordeeld en geconcludeerd dat de afwijzing van de aanvraag terecht is. Verweerder hanteert beleid dat aan personen van 70 jaar of ouder een vergoeding voor twee dagdelen huishoudelijke hulp kan worden toegekend, mits zij niet in staat zijn om lichte huishoudelijke werkzaamheden te verrichten. In dit geval heeft de Raad vastgesteld dat appellant, ondanks zijn klachten, in staat is om lichte huishoudelijke taken uit te voeren.

De Raad heeft ook de medische adviezen van artsen R. Loonstein en R.J. Roelofs in overweging genomen, die beiden concludeerden dat er geen medische noodzaak is voor uitbreiding van de vergoeding. De Raad ziet geen aanleiding om anders te oordelen en verklaart het beroep ongegrond. Dit betekent dat de afwijzing van de aanvraag in stand blijft en dat appellant geen griffierecht of proceskostenvergoeding ontvangt.

Uitspraak

21/2273 WUV
Datum uitspraak: 15 november 2023
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak in het geding tussen
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (verweerder)
PROCESVERLOOP
Met een besluit van 5 december 2019 heeft verweerder de aanvraag van appellant om uitbreiding van de aan hem op grond van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 19401945 (Wuv) toegekende vergoeding voor huishoudelijke hulp afgewezen.
Appellant heeft daartegen bezwaar gemaakt maar verweerder is met een besluit van 19 mei 2021, kenmerk BZ011350450 (bestreden besluit) bij de afwijzing gebleven.
Appellant heeft daartegen beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 4 oktober 2023. Appellant is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door A.L. van der Wiel.

OVERWEGINGEN

Samenvatting

Appellant heeft verzocht om toekenning van een tweede dagdeel huishoudelijke hulp per week, maar verweerder acht een uitbreiding van de huishoudelijk hulp niet medisch noodzakelijk. De Raad volgt dat oordeel.
Totstandkoming van het bestreden besluit.
1. Bij de beoordeling van het beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant is vervolgde in de zin van de Wuv. Aanvaard is dat hij psychische klachten heeft die in verband staan met de door hem ondergane vervolging. Appellant heeft verschillende voorzieningen toegekend gekregen, waaronder een vergoeding voor de kosten van (extra) huishoudelijke hulp van maximaal een dagdeel per week.
1.2.
In oktober 2019 heeft appellant verzocht om uitbreiding van de aan hem toegekende vergoeding voor huishoudelijke hulp.
1.3.
Met een besluit van 5 december 2019 heeft verweerder de aanvraag van appellant afgewezen. De bezwaren van appellant daartegen zijn door verweerder bij het bestreden besluit ongegrond verklaard. Verweerder heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat de gevraagde uitbreiding niet medisch noodzakelijk is. Volgens verweerder is bij appellant geen sprake van een beperking in het verrichten van lichte huishoudelijke werkzaamheden op grond van de lichamelijke klachten en leidt het psychisch beeld niet tot chaotisch gedrag en/of zelfverwaarlozing
.

Het oordeel van de Raad

2.1.
De Raad beoordeelt of verweerder terecht de aanvraag van appellant heeft afgewezen. Hij doet dit aan de hand van argumenten die appellant in beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
2.2.
De Raad komt tot het oordeel dat het beroep niet slaagt. Hierna legt de Raad uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
2.3.
Verweerder hanteert, voor zover hier van belang, het beleid dat aan een persoon van 70 jaar of ouder, zoals appellant, een vergoeding voor twee dagdelen huishoudelijke hulp per week kan worden toegekend als hij op grond van het totaal van zijn medische beperkingen – zowel causale als niet-causale – niet meer in staat is lichte huishoudelijke werkzaamheden te verrichten. Dezelfde vergoeding kan worden toegekend als sprake is van psychische aandoeningen in combinatie met (zelf)verwaarlozing en/of chaotisch gedrag. De Raad heeft dit beleid al meermalen aanvaardbaar geacht. [1]
2.4.
Verweerder heeft de aanvraag van appellant om advies voorgelegd aan de arts R. Loonstein. Deze arts heeft op basis van informatie van de internist en neuroloog geconcludeerd dat er geen medische noodzaak is voor uitbreiding van het al aan appellant toegekende ene dagdeel huishoudelijke hulp. Het bezwaarschrift is voorgelegd aan een andere geneeskundig adviseur, de arts R.J. Roelofs. Hij heeft op basis van het bezwaarschift, na heroverweging van de medische gegevens en op basis van informatie van een drietal cardiologen, het oordeel van Loonstein onderschreven. Ook Roelofs ziet geen medische noodzaak voor meer dan het toegekende ene dagdeel huishoudelijke hulp.
2.5.
Uit het bestreden besluit en de daaraan ten grondslag liggende medische en andere gegevens stelt de Raad vast dat verweerder het onder 2.3 genoemde beleid als uitgangspunt heeft genomen voor de beoordeling van de aanvraag van appellant. Verweerder stelt zich op het standpunt dat appellant ondanks de bij hem aanwezige psychische en lichamelijke klachten niet aangewezen is op uitbreiding van de al toegekende vergoeding voor huishoudelijke hulp. De Raad ziet geen aanleiding anders te oordelen. Zo heeft appellant op de zitting ook bevestigd dat hij, hoewel hij enigszins is gehinderd door lichamelijke klachten, nog lichte huishoudelijke werkzaamheden verricht en nog (lichte) boodschappen kan doen. Om die reden ziet de Raad geen reden voor het inwinnen van nadere informatie bij de internist. Niet blijkt dat appellant de huishoudelijke taken vanwege zijn hartklachten niet mag doen. Door geen van de cardiologen of andere behandelaars heeft appellant beperkingen opgelegd gekregen voor de algemeen dagelijkse levensverrichtingen. Nu evenmin is gebleken dat bij appellant sprake is van (zelf)verwaarlozing of chaotisch gedrag bestaat geen medische noodzaak voor meer dan een dagdeel huishoudelijke hulp
.

Conclusie en gevolgen

3. Het beroep slaagt niet. Dat betekent dat de afwijzing van uitbreiding van de huishoudelijke hulp in stand blijft.
4. Appellant krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door H. Lagas, in tegenwoordigheid van C.K. Teunissen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 november 2023.
(getekend) H. Lagas
(getekend) C.K. Teunissen

Voetnoten

1.Onder meer in de uitspraak van 16 mei 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:1632.