ECLI:NL:CRVB:2019:1632
Centrale Raad van Beroep
- Eerste en enige aanleg
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om uitbreiding huishoudelijke hulp op basis van medische noodzaak
In deze zaak heeft appellant, geboren in 1945 en als tweede generatie-oorlogsslachtoffer gelijkgesteld met de vervolgde in de zin van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (Wuv), beroep ingesteld tegen een besluit van de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank. Appellant had verzocht om uitbreiding van de aan hem toegekende huishoudelijke hulp van één naar twee dagdelen per week, maar dit verzoek werd afgewezen op basis van het advies van een geneeskundig adviseur. De Raad heeft op 16 mei 2019 uitspraak gedaan in deze zaak, waarbij het beroep ongegrond werd verklaard.
De Raad oordeelde dat er geen medische noodzaak was voor de gevraagde uitbreiding van de huishoudelijke hulp. Het advies van de geneeskundig adviseur, A.M. Ohlenschlager, was dat appellant, ondanks zijn knieklachten en handklachten, in staat was om lichte huishoudelijke werkzaamheden te verrichten. De Raad heeft vastgesteld dat appellant in staat was om de was te doen, op te ruimen, af te wassen en boodschappen te doen. Er was geen bewijs dat appellant (zelf)verwaarlozing of chaotisch gedrag vertoonde, wat een uitbreiding van de hulp zou rechtvaardigen.
De Raad heeft het beleid onderschreven dat voor personen van 70 jaar of ouder een vergoeding voor twee dagdelen huishoudelijke hulp kan worden toegekend indien zij niet in staat zijn lichte huishoudelijke werkzaamheden te verrichten. Aangezien appellant niet voldeed aan de criteria voor uitbreiding, werd het bestreden besluit in stand gehouden en het beroep ongegrond verklaard. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.