ECLI:NL:CRVB:2023:2125

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 november 2023
Publicatiedatum
15 november 2023
Zaaknummer
22/1158 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake AOW-korting wegens niet-verzekerde jaren

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 10 november 2023 uitspraak gedaan in het hoger beroep van een appellant tegen de Sociale Verzekeringsbank (Svb) over de toekenning van zijn ouderdomspensioen. De appellant had bezwaar gemaakt tegen een besluit van de Svb waarin een korting van 14% op zijn voorlopige AOW-toekenning was toegepast, omdat hij niet verzekerd was voor de AOW over de periode van 1985 tot en met 1993. De rechtbank Limburg had eerder het beroep van de appellant ongegrond verklaard, wat de appellant in hoger beroep aanvecht.

De Raad heeft vastgesteld dat de appellant gedurende de relevante periode niet verzekerd was voor de AOW, omdat hij niet als ingezetene van Nederland werd beschouwd. De Raad heeft de argumenten van de appellant, die stelde dat hij tussen wal en schip dreigde te raken door de korting op zijn pensioen, niet overtuigend geacht. De Raad heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd en het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard. De Svb had in een later besluit de eerdere toekenning van het pensioen ingetrokken, maar de Raad oordeelde dat dit geen invloed had op de beoordeling van de AOW-verzekering van de appellant. De Raad heeft geconcludeerd dat de korting van 14% op het ouderdomspensioen in stand blijft en dat de appellant geen proceskostenvergoeding ontvangt.

Uitspraak

22/1158 AOW en 23/2851 AOW
Datum uitspraak: 10 november 2023
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 16 maart 2022, 20/1728 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats 1] (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Met een besluit van 30 april 2020 heeft de Svb aan appellant met ingang van 1 juli 2020 een voorlopig ouderdomspensioen toegekend ter hoogte van 86% van een volledig pensioen. Appellant heeft daartegen bezwaar gemaakt maar de Svb is met een besluit van 16 juni 2020 (besluit 1) bij de korting van 14% gebleven.
Appellant heeft tegen dat besluit beroep ingesteld. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak het beroep ongegrond verklaard.
Appellant heeft hoger beroep ingesteld. De Svb heeft een verweerschrift ingediend en nieuw besluit ingezonden.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 29 september 2023. Appellant is verschenen. De Svb heeft zich, met bericht van verhindering, niet laten vertegenwoordigen.
OVERWEGINGEN

Samenvatting

De Raad is het eens met het oordeel van de rechtbank dat appellant terecht niet verzekerd is geacht voor de AOW [1] over de periode van [datum 1] 1985 tot en met [datum 2] 1993. Appellant woonde en werkte toen op [woonplaats 2] en [woonplaats 3] . Op grond van artikel 6, eerste lid, van de AOW is verzekerd degene die nog niet de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt en ingezetene is van Nederland. Volgens vaste rechtspraak moet in dit verband onder Nederland worden verstaan het in Europa gelegen deel van Nederland.

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant heeft van [datum 1] 1985 tot en met [datum 2] 1993 op [woonplaats 2] en [woonplaats 3] gewoond en gewerkt. Vanaf die tijd woont hij in Nederland.
1.2.
In een besluit van 30 april 2020 heeft de Svb aan appellant met ingang van 1 juli 2020 een voorlopig ouderdomspensioen toegekend van 86% van het volledige pensioen. Daarbij is een korting toegepast over de periode van [datum 1] 1985 tot en met [datum 2] 1993, omdat appellant niet verzekerd was voor de AOW. Het bezwaar van appellant tegen het besluit van 30 april 2020 heeft de Svb ongegrond verklaard in besluit 1.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. De rechtbank heeft geoordeeld dat alleen ingezetenen, dat wil zeggen inwoners van het Rijk in Europa, verzekerd zijn voor de AOW. Inwoners van [woonplaats 2] behoren daar dus niet toe. Het Statuut van het Koninkrijk maakt dat niet anders. De uitspraak van de Raad van 1 april 2016, ECLI:NL:2016:1225 is analoog op de situatie van appellant van toepassing. Daar waar in de uitspraak [woonplaats 4] staat kan, gelet op de omstandigheid dat [woonplaats 4] en [woonplaats 2] beiden in dezelfde positie tot het Rijk in Europa stonden, [woonplaats 2] gelezen worden en moet dezelfde conclusie worden getrokken.
Definitieve toekenning ouderdomspensioen
3. De Svb heeft in een besluit van 2 maart 2021 (besluit 2) aan appellant per 1 juli 2020 een definitief ouderdomspensioen toegekend van 86% van een volledig pensioen. De periode waarover appellant niet verzekerd is geacht is daarbij gelijk gebleven.
Het standpunt van appellant
4. Appellant vindt dat de rechtbank ten onrechte een vergelijking met [woonplaats 4] heeft gemaakt, omdat hij in de Nederlandse Antillen heeft gewoond en gewerkt. De Nederlandse Antillen onderscheidden zich onder meer van [woonplaats 4], omdat zij een land binnen het Koninkrijk waren en een eigen pensioenstelsel hadden. De Nederlandse regering heeft na de status aparte alle schulden van de Nederlandse Antillen overgenomen en staat daarom garant voor de schulden in het pensioenstelsel. Appellant heeft benadrukt dat hij een financieel risico loopt door blijvend tussen wal en schip te vallen met een korting van 14% op zijn pensioen.

Het oordeel van de Raad

Is er nog belang bij beoordeling van de uitspraak van de rechtbank?
5.1.
Besluit 2 wordt hierna, gelet op de artikelen 6:19 en 6:24 van de Algemene wet bestuursrecht, van rechtswege in de beoordeling van de Raad betrokken. Bij besluit 2 heeft de Svb besluit 1 ingetrokken. In de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank uitspraak gedaan op het beroep tegen besluit 1. Nu de Svb bij besluit 2 het eerdere besluit 1 heeft vervangen en appellant ook overigens geen procesbelang heeft bij behandeling van het hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak, zal de Raad het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaren.
Beoordeling van besluit 2
5.2.
Vervolgens moet de Raad beoordelen of het beroep tegen besluit 2 slaagt. Daarin ligt de vraag voor of de Svb appellant terecht niet verzekerd heeft geacht voor de AOW over de periode van [datum 1] 1985 tot en met [datum 2] 1993. Appellant woonde en werkte toen op [woonplaats 2] en [woonplaats 3] .
5.3.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant ongegrond verklaard op basis van overwegingen die de Raad onderschrijft. Op grond van artikel 6, eerste lid, van de AOW is verzekerd degene die nog niet de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt en ingezetene is van Nederland. Volgens vaste rechtspraak [2] moet in dit verband onder Nederland worden verstaan het in Europa gelegen deel van Nederland. In de uitspraak van 1 april 2016 [3] wordt nog ingegaan op het Statuut voor het Koninkrijk en wordt de wetgever geciteerd. “Op basis van het Statuut was samenwerking op meer terreinen mogelijk, maar elk land van het Koninkrijk is verantwoordelijk voor het regelen van de eigen interne aangelegenheden. De vormgeving en inhoud van het sociaalzekerheidsstelsel is een dergelijke interne aangelegenheid. Ter illustratie: de Nederlandse Antillen heeft een eigen sociaalzekerheidsstelsel dat afwijkt van het Nederlandse socialezekerheidsstelsel. Volgens artikel 3 tweede lid van het Statuut hadden in gemeen overleg andere onderwerpen dan de in het eerste lid genoemde onderwerpen tot aangelegenheden van het Koninkrijk kunnen worden verklaard. (…) Ook op een later moment is er niet voor gekozen de sociale zekerheid alsnog aan te merken als koninkrijksaangelegenheid. Volgens die lijn is de AOW ook vormgegeven. De AOW is namelijk geen Rijkswet en is daarom slechts van toepassing op het deel van het Koninkrijk dat gelegen is in Europa, te weten Nederland.” [4] De staatkundige wijziging van 10 oktober 2010 van de (voormalige) Nederlandse Antillen en [woonplaats 5] hebben daar geen verandering in gebracht, nog los van de vraag of wijzigingen in 2010 relevant kunnen zijn voor de tijdvakken in geding. Dit betekent dat het niet mogelijk is om aan te nemen dat appellant van [datum 1] 1985 tot en met [datum 2] 1993 (ook) voor de AOW verzekerd is geweest. [5] De stelling van appellant dat hij tussen wal en schip dreigt te raken door uitsluiting van de verzekering, leidt niet tot een andere conclusie. Voor de beperking van de verzekeringsplicht voor de AOW tot in beginsel ingezetenen, bestaat een toereikende objectieve rechtvaardiging. Appellant is voor de tijdvakken in geding aangewezen op het sociale zekerheidsstelsel van zijn toenmalige woonplaats. Daarnaast heeft hij de mogelijkheid bij de Svb een aanvulling op zijn pensioen te vragen, zoals gemeld in het besluit van 30 april 2020.

Conclusie en gevolgen

5.4.
Het hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak wordt niet-ontvankelijk verklaard. Het beroep tegen besluit 2 slaagt niet en wordt ongegrond verklaard. Dit betekent dat korting van 14% op het ouderdomspensioen van appellant in stand blijft.
6.1.
Appellant krijgt daarom geen vergoeding voor zijn proceskosten. Hij krijgt ook het betaalde griffierecht niet terug.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep
  • verklaart het hoger beroep niet ontvankelijk;
  • verklaart het beroep tegen het besluit van 2 maart 2021 ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door E.E.V. Lenos, in tegenwoordigheid van L.C. van Bentum als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 november 2023.
(getekend) E.E.V. Lenos
(getekend) L.C. van Bentum
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH Den Haag) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen over het begrip ingezetene.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wettelijke regels

Algemene Ouderdomswet
Artikel 2 AOW, geldend tot 1 januari 1990
Ingezetene in de zin van deze wet is degene, die binnen het Rijk woont.
Artikel 6 AOW, geldend vanaf 1 januari 1990
1. Verzekerd overeenkomstig de bepalingen van deze wet is degene, die nog niet de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt, en
a. ingezetene is;
(…)

Voetnoten

1.Algemene Ouderdomswet.
2.Zie o.a. de uitspraak van 9 december 2016, ELI:NL:CRvB:2016:4730, en de in die uitspraak genoemde rechtspraak.
4.Notitie Inkoopregeling AOW, bijlage bij Kamerstukken II 2007/08, 29389-11-b1.