In deze zaak gaat het om de afwijzing van een aanvraag om een tegemoetkoming op grond van de Regeling tijdelijke ondersteuning noodzakelijke kosten (TONK-regeling). Appellante, die door de coronamaatregelen haar werk als zelfstandig sportinstructrice en in loondienst bij een hotel verloor, heeft een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand. Het college van burgemeester en wethouders van Overbetuwe heeft deze aanvraag afgewezen, met de argumentatie dat appellante voldoende draagkracht had om haar woonkosten te betalen. De rechtbank Gelderland heeft het beroep tegen deze afwijzing ongegrond verklaard, waarna appellante in hoger beroep ging.
De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat het college de aanvraag ten onrechte heeft afgewezen. De Raad stelt vast dat appellante op basis van de huurovereenkomst verplicht was € 800,- huur aan haar ouders te betalen, ongeacht of zij deze huur feitelijk betaalde. De Raad benadrukt dat de TONK-regeling is bedoeld voor situaties waarin mensen door een onverwachte terugval in inkomen, zoals door de coronacrisis, in financiële problemen komen. Het college had bij de beoordeling van de draagkracht geen rekening mogen houden met de maandelijkse opslagkosten en aflossingsbetalingen, zoals appellante had aangevoerd. De Raad komt tot de conclusie dat appellante recht heeft op een tegemoetkoming van € 406,17 op basis van de TONK-regeling, en vernietigt de eerdere uitspraak van de rechtbank en het besluit van het college.