In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 8 november 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de besluiten van het Centraal Administratiekantoor (CAK) die boetes oplegden aan appellanten wegens het niet afsluiten van een zorgverzekering. Appellanten, ingezetenen van Nederland, waren verplicht verzekerd op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz) en dienden ook een zorgverzekering op basis van de Zorgverzekeringswet (Zvw) af te sluiten. Het CAK had hen eerder aangemaand om een zorgverzekering af te sluiten, maar appellanten hadden hieraan geen gehoor gegeven. De Raad oordeelde dat appellanten geen recht hadden op verstrekkingen in Nederland ten laste van België, omdat zij geen gezinsleden waren van hun zoon in de zin van de Europese regelgeving. De Raad bevestigde dat het CAK terecht boetes had opgelegd, aangezien appellanten niet tijdig aan hun verzekeringsplicht hadden voldaan. De Raad verwierp ook de argumenten van appellanten dat zij niet verantwoordelijk waren voor het niet afsluiten van een zorgverzekering en dat zij gemoedsbezwaren hadden tegen het afsluiten van een zorgverzekering. De uitspraak van de rechtbank Amsterdam werd bevestigd, en het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen.