ECLI:NL:CRVB:2023:205

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
1 februari 2023
Publicatiedatum
1 februari 2023
Zaaknummer
22/1371 WUV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om uitbreiding van vergoeding voor huishoudelijke hulp op basis van medische indicatie

Op 1 februari 2023 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak van de erven van [betrokkene] tegen de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank. De zaak betreft een verzoek om uitbreiding van de toegekende vergoeding voor huishoudelijke hulp, dat door verweerder is afgewezen. Betrokkene, die erkend was als vervolgde en uitkeringsgerechtigde in de zin van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (Wuv), had eerder een vergoeding voor één dagdeel huishoudelijke hulp per week ontvangen. In augustus 2021 verzocht hij om uitbreiding van deze vergoeding, maar verweerder concludeerde dat er geen medische indicatie was voor meer dan één dagdeel hulp. Dit besluit werd gehandhaafd na bezwaar, waarbij verweerder het beleid hanteert dat voor personen van 70 jaar of ouder een vergoeding voor twee dagdelen huishoudelijke hulp kan worden toegekend, mits er sprake is van medische beperkingen die dit rechtvaardigen. De Raad heeft vastgesteld dat betrokkene in staat was om lichte huishoudelijke taken zelf uit te voeren en dat het beleid van verweerder niet voorziet in het toekennen van extra hulp voor zware huishoudelijke werkzaamheden. De Raad heeft het standpunt van verweerder onderschreven en het beroep ongegrond verklaard. De uitspraak benadrukt het belang van medische indicaties en de toepassing van beleidsregels door de Sociale Verzekeringsbank.

Uitspraak

22/1371 WUV
Datum uitspraak: 1 februari 2023
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak in het geding tussen
Partijen:
de erven en/of rechtverkrijgenden van [betrokkene] , laatstelijk gewoond hebbende te [woonplaats] (appellanten)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (verweerder)
PROCESVERLOOP
[betrokkene] (betrokkene) heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 30 maart 2022, kenmerk BZ011480638 (bestreden besluit). Dit betreft de toepassing van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (Wuv).
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Namens betrokkene heeft mr. M.D. van Aller bij verschillende brieven de gronden van het beroep nader aangevuld. Verweerder heeft hierop gereageerd bij brief 8 december 2022.
Betrokkene is op [sterfdatum] 2022 overleden. Appellanten hebben de procedure voortgezet.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 december 2022. Namens appellanten is verschenen mr. Aller. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. S. LeurinkOfmans.

OVERWEGINGEN

1.1.
Betrokkene is erkend als vervolgde en uitkeringsgerechtigde in de zin van de Wuv. Aanvaard is dat hij psychische klachten (waaronder spierspanningen en spastisch colon) en gebitsklachten heeft die in verband staan met de door hem ondergane vervolging. Met ingang van 1 oktober 2005 is aan betrokkene onder meer toegekend een vergoeding voor de kosten aan (extra) huishoudelijke hulp van maximaal een dagdeel (vier uur) per week.
1.2.
In augustus 2021 heeft betrokkene verzocht om uitbreiding van de aan hem toegekende vergoeding voor huishoudelijke hulp. Bij besluit van 2 december 2019, na gemaakt bezwaar gehandhaafd bij het bestreden besluit, heeft verweerder de aanvraag afgewezen op de grond dat betrokkene noch op grond van zijn psychische klachten (waaronder de spierspanningen en spastisch colon) noch op grond van zijn overige klachten is aangewezen op meer dan een dagdeel huishoudelijke hulp. In dat verband is overwogen dat bij de beoordeling van de voorziening voor uitbreiding huishoudelijke hulp niet wordt meegewogen wat de partner wel of niet zou kunnen. Verder is overwogen dat het niet mogelijk is om meer dan een dagdeel huishoudelijke hulp toe te kennen voor zware huishoudelijke taken en dat niet is gebleken dat appellant niet in staat is om lichte huishoudelijke taken zelf uit te voeren.
2. Naar aanleiding van wat partijen in beroep hebben aangevoerd komt de Raad tot de volgende beoordeling.
2.1.
Verweerder hanteert, voor zover hier van belang, het beleid dat aan een persoon van
70 jaar of ouder, zoals appellant, een vergoeding voor twee dagdelen huishoudelijke hulp per week kan worden toegekend indien hij op grond van het totaal van zijn medische beperkingen – zowel causale als niet-causale – niet meer in staat is lichte huishoudelijke werkzaamheden te verrichten. Een voorziening voor twee dagdelen huishoudelijke hulp per week kan ook worden toegekend indien sprake is van causale psychische aandoeningen in combinatie met (zelf)verwaarlozing en/of chaotisch gedrag. De Raad heeft dit beleid al meermalen aanvaardbaar geacht (bijvoorbeeld in de uitspraak van 16 mei 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:1632).
2.2.
Verweerder heeft de aanvraag van betrokkene voor advies voorgelegd aan zijn geneeskundig adviseur R. Loonstein, arts. Deze arts heeft op basis van de door betrokkene verstrekte gegevens en gegevens van onder meer de huisarts geconcludeerd dat er geen medische indicatie is voor meer dan het al toegekende ene dagdeel huishoudelijke hulp. Het bezwaar is voorgelegd aan een andere geneeskundig adviseur, de arts R.J. Roelofs. Hij heeft het advies van Loonstein onderschreven.
2.3.
Het standpunt van verweerder dat betrokkene niet was aangewezen op uitbreiding van de al toegekende voorziening voor huishoudelijke kan niet voor onjuist worden gehouden. Anders dan betrokkene met zijn aanvraag voor ogen had, voorziet het beleid van verweerder namelijk niet in het toekennen van twee dagdelen huishoudelijke hulp voor het verrichten van zware huishoudelijke werkzaamheden. Betrokkene heeft zowel in het sociaal rapport als in zijn bezwaarschrift uitdrukkelijk vermeld dat hij in staat was om licht huishoudelijk werk te doen en dat ook feitelijk deed. De aanvraag was volgens betrokkene dan ook niet gericht op het verkrijgen van hulp voor deze lichte werkzaamheden. Niet valt in te zien dat verweerder een en ander niet tot uitgangspunt heeft mogen nemen. Weliswaar zijn in de beroepsfase verklaringen van derden overgelegd die mogelijkerwijs alsnog een nader onderzoek naar (zelf)verwaarlozing en/of chaotisch gedrag hadden gerechtvaardigd, maar dat is gezien het overlijden van betrokkene feitelijk niet meer mogelijk.
2.4.
Het betoog van appellanten dat de beleidsregels die door verweerder worden toegepast niet kenbaar zijn gemaakt zodat om die reden tot vernietiging van het bestreden besluit moet worden overgegaan, wordt niet gevolgd. Door de Raad zijn op 28 juni 2022 de stukken aan betrokkene toegezonden die tot de besluitvorming van verweerder hebben geleid, waaronder het door verweerder gehanteerde beleid. Deze beleidsregels zijn ook terug te vinden op de website van de Sociale Verzekeringsbank onder de link “Verzetsdeelnemers en oorlogsgetroffenen”, waaronder kan worden doorgeklikt naar “Beleidsregels 2022 PUR”, waaronder kan worden doorgeklikt naar “5705 Huishoudelijke hulp”.
2.5.
Uit 2.3 en 2.4 volgt dat het bestreden besluit in rechte stand kan houden. Het beroep moet ongegrond worden verklaard.
3. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door B.J. van de Griend, in tegenwoordigheid van S.S. Blok als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 1 februari 2023.
(getekend) B.J. van de Griend
(getekend) S.S. Blok