Uitspraak
OVERWEGINGEN
GZ-psycholoog verstrekte informatie van 13 juli 2020 en zelf bij de GZ-psycholoog opgevraagde informatie van 8 januari 2021, een rapport van 15 januari 2021 opgesteld. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft vastgesteld dat op de datum in geding sprake was van psychische klachten en in een FML van 29 januari 2021 aanvullende beperkingen aangenomen in de rubrieken 1 en 2. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft vervolgens vastgesteld dat appellante geschikt is voor drie van de vier eerder geselecteerde functies en heeft de mate van arbeidsongeschiktheid (wederom) berekend op 0%. Bij besluit van 19 maart 2021 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 15 augustus 2017 (opnieuw) ongegrond verklaard en de beëindiging van de
WIA-uitkering per 22 januari 2018 gehandhaafd.
GZ-psycholoog waarin deze stelt dat sprake was van een matige depressie, betoogd dat in de FML een urenbeperking opgenomen had moeten worden. Appellante heeft gesteld dat zij mede door de psychische klachten overdag weinig actief is, wat ook blijkt uit de informatie van 8 januari 2021 van de GZ-psycholoog. Volgens appellante is het dagverhaal te weinig betrokken in de oordeelsvorming. Naar aanleiding van de opmerking van de verzekeringsarts bezwaar en beroep in het rapport van 15 januari 2021, dat de diagnostiek van de
GZ-psycholoog vooral gebaseerd zou zijn op anamnestische gegevens en dat de ernst niet zou zijn onderbouwd, heeft appellante opgemerkt dat, indien de verzekeringsarts bezwaar en beroep twijfel zou hebben over de ernst van de problematiek, zij nader onderzoek had moeten laten verrichten door middel van een psychologische expertise. Ook heeft appellante aangevoerd dat in de FML een beperking opgenomen had moeten worden wat betreft
hand- en vingergebruik. Tot slot heeft appellante betoogd dat zij niet in staat is de voor haar geselecteerde functies te verrichten, omdat deze haar belastbaarheid op verschillende items overschrijden.
artikel 5 van de Wet WIA sprake als hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van onder meer ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Op grond van artikel 6, eerste lid, van de Wet WIA wordt de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek.
oordeel – en de daaraan ten grondslag liggende overwegingen – dat het medisch onderzoek voldoende zorgvuldig heeft plaatsgevonden en dat geen aanleiding bestaat te twijfelen aan de juistheid van het medisch oordeel. Daaraan wordt het volgende toegevoegd.
GZ-psycholoog die heeft aangegeven dat sprake is van een matig depressief toestandsbeeld, gesteld dat in de rubrieken 1 en 2 diverse extra beperkingen opgenomen moeten worden. In het rapport van 10 maart 2023 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep ten eerste het standpunt ingenomen dat het aan de verzekeringsarts is voorbehouden om een oordeel te geven over beperkingen bij een individuele verzekerde. Dat standpunt wordt gevolgd, onder verwijzing naar vaste rechtspraak van de Raad [1] waarin is opgenomen dat het aan de verzekeringsarts (bezwaar en beroep) is om een vertaalslag te maken van de klachten van de betrokkene naar de op te nemen beperkingen in de FML. In het rapport van 10 maart 2023 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep ten tweede gesteld dat er geen medische onderbouwing is voor de door de GZ-psycholoog genoemde ernstige beperkingen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft erop gewezen dat appellante (op 9 juni 2017) is gezien op het spreekuur van de verzekeringsarts, dat appellante bij oriënterend psychiatrisch onderzoek op adequate wijze reageert, dat er ten aanzien van aandacht, concentratie en overige cognitieve functies geen bijzonderheden waarneembaar zijn en dat er tijdens het gesprek geen aanwijzingen zijn voor psychopathologie en/of ernstige persoonlijkheidsproblematiek. Verder is appellante op dat moment weliswaar onder behandeling van een GZ-psycholoog, maar is die behandeling beperkt in frequentie, en gebruikt zij geen medicatie voor psychische klachten. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft er in het rapport van 10 maart 2023 ook op gewezen dat uit de informatie van 15 juni 2017 van de huisarts geen psychische klachten naar voren komen of aanwijzingen voor ernstige psychopathologie (passend bij de door de GZ-psycholoog genoemde ernstige beperkingen). Van een evidente verslechtering eind 2017/begin 2018 is niet gebleken. Verder heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep van belang geacht dat in de informatie van
24 februari 2023 van de GZ-psycholoog de aard en ernst van de cognitieve, effectieve en conatieve afwijkingen/stoornissen niet worden beschreven, en dat bovendien de behandelfrequentie door de GZ-psycholoog beperkt is, wat past bij een matige tot lichte depressie en niet bij een ernstig psychiatrisch ziektebeeld met ernstige beperkingen. Met het rapport van 10 maart 2023 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep inzichtelijk en toereikend gemotiveerd dat in de rubrieken 1 en 2 van de FML geen aanvullende beperkingen aan de orde zijn.
hand- en vingergebruik. Daaraan wordt nog toegevoegd dat appellante ook in hoger beroep deze grond niet heeft onderbouwd met medische gegevens.
BESLISSING
De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 30 oktober 2023.