ECLI:NL:CRVB:2023:2035

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
1 november 2023
Publicatiedatum
7 november 2023
Zaaknummer
21/2335 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake arbeidsongeschiktheid en resterende verdiencapaciteit

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 1 november 2023 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De zaak betreft de beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant en de vaststelling van zijn resterende verdiencapaciteit. De Raad heeft in een eerdere tussenuitspraak geoordeeld dat het medisch en arbeidskundig onderzoek niet met de vereiste zorgvuldigheid is verricht, wat heeft geleid tot een onzorgvuldig voorbereid bestreden besluit. De Raad heeft het Uwv opgedragen om dit gebrek te herstellen door middel van een nader onderzoek. Na de tussenuitspraak heeft het Uwv rapporten van een verzekeringsarts en een arbeidsdeskundige ingebracht, waaruit blijkt dat de functie van medewerker gebouwen te belastend is voor appellant. De Raad heeft de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 76,52% en de resterende verdiencapaciteit op € 1.052,96 per maand. De Raad heeft de eerdere uitspraak vernietigd en het beroep gegrond verklaard, met een veroordeling van het Uwv in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 4.960,50. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de voorzitter en de griffier.

Uitspraak

21 2335 WIA

Datum uitspraak: 1 november 2023
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 19 mei 2021, 20/1444 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

De Raad heeft in het geding tussen partijen op 29 september 2022 [1] een tussenuitspraak gedaan.
Ter uitvoering van de tussenuitspraak heeft het Uwv rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ingebracht.
Appellant heeft zijn zienswijze naar voren gebracht.
Het Uwv heeft een nader rapport van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ingediend.
Met toepassing van artikel 8:57, tweede lid, aanhef en onder c, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), gelezen in verbinding met artikel 8:108, eerste lid, van de Awb, is een nader onderzoek ter zitting achterwege gelaten, waarna het onderzoek is gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Voor een uitgebreide weergave van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de tussenuitspraak. Hij volstaat met het volgende.
1.2.
De Raad heeft in de tussenuitspraak geoordeeld dat het medisch en arbeidskundig onderzoek niet met de vereiste zorgvuldigheid is verricht, waardoor het bestreden besluit niet zorgvuldig is voorbereid en niet deugdelijk is gemotiveerd. In de tussenuitspraak is daartoe het volgende overwogen: “Over de grond van appellant dat vanwege de knieklachten bij item 4.22 niet de normaalwaarde met een toelichting maar als beperkt had moeten worden aangemerkt, wordt het volgende overwogen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft, na aanvullend onderzoek aan de knieën, appellant aangewezen geacht op kniesparend werk en nadere beperkingen aangenomen bij item 4.10 (buigen), 4.20 (trappenlopen), item 5.5 (geknield of gehurkt actief zijn) en bij de normaalwaarde van item 4.22 (knielen of hurken) een beperkende toelichting geplaatst, te weten dat appellant kan knielen/hurken maar dat hij moeite heeft om overeind te komen vanuit knieling of hurk. Uit deze toelichting kan echter niet worden afgeleid hoe deze toelichting volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep moet worden opgevat en of en zo ja, op welke wijze appellant overeind kan komen. Dit is met name van belang, omdat in de functie van huishoudelijk medewerker gebouwen (SBCcode 111334) een belasting is vermeld op item 4.22, waarbij dagelijks knielen/hurken voorkomt gedurende ongeveer een uur: tijdens vier werkuren vijfmaal ongeveer een minuut achtereen. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft over deze signalering geen overleg gehad met de verzekeringsarts bezwaar en beroep, terwijl dat in dit geval, gelet op de beperkende toelichting, aangewezen was. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in het rapport van 8 april 2020 opgemerkt dat in een zogenaamde schuttersputje-houding geknield kan worden, waarbij er maar op een knie (de gezonde) geknield wordt. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft ook dit ten onrechte niet besproken met een verzekeringsarts bezwaar en beroep. Deze opmerking behelst immers niet alleen een arbeidskundig oordeel, maar ook een medisch oordeel.”
1.3.
Het Uwv is opgedragen met inachtneming van wat in de tussenuitspraak is overwogen dit gebrek in het bestreden besluit te herstellen door een nader medisch en arbeidskundig onderzoek te verrichten en daartoe medische en arbeidskundige rapporten in te brengen.
1.4.
Ter uitvoering van de tussenuitspraak heeft het Uwv rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 28 november 2022 ingebracht. Na overleg met de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep geconcludeerd dat de functie van medewerker gebouwen (SBCcode 111334) te belastend is voor appellant vanwege de frequentie van knielen of hurken en heeft deze functie laten vervallen. Omdat onvoldoende functies resteerden om de schatting te kunnen dragen, heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep na raadpleging van het CBBS de functie van medewerker bloemzaadproductie (SBC-code 111010) bijgeduid. Uitgaande van de functies medior soldering operator (SBC-code 111180), productiemedewerker metaalbewerking (SBC-code 264122) en medewerker bloemzaadproductie (SBC-code 111010), heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep de mate van arbeidsongeschiktheid berekend op 76,52% en de resterende verdiencapaciteit vastgesteld op € 1.052,96 per maand.
1.5.
Appellant heeft hierop gereageerd. Appellant heeft aangevoerd dat de functie van medewerker tuinbouw niet passend is vanwege zijn astma. In deze functie wordt gewerkt in een kas met een vochtig warm klimaat en de werkzaamheden bestaan uit het verwijderen van meeldraden en het bestuiven van planten. Ook de functie van productiemedewerker industrie (SBC-code 111180) is vanwege de gediagnosticeerde astma niet passend, omdat de hele dag in soldeerdamp wordt gewerkt en de luchtafzuiging niet alles kan wegvangen. Verder heeft appellant aangevoerd dat de functie van productiemedewerker industrie (SBC-code 11180) en de functie van machinaal metaalbewerker (SBC-code 264122) niet geschikt zijn vanwege het hoge handelingstempo (item 1.9.8) omdat daarin verwacht wordt dat appellant, na een rustige inwerkperiode, de verwachte productiesnelheid dient te halen. Appellant is volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep aangewezen op werk zonder veelvuldige deadlines of productiepieken en op werk waarin geen hoog handelingstempo vereist is. Uit de beschrijving van genoemde functies komt naar voren dat – na een korte inwerkperiode – de medewerker in een korte cyclustijd een snelheid moet behalen. Dit vereist een hoog handelingstempo onder druk om de gewenste/verwachte productie te leveren. Appellant heeft verwezen naar de toelichting gegeven in de Basisinformatie CBBS wat onder hoog handelingstempo dient te worden verstaan.
1.6.
Het Uwv heeft in reactie hierop een rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 20 februari 2023 ingebracht.
2. De Raad oordeelt als volgt.
2.1.
Het Uwv heeft met de uitgebrachte rapporten van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep en de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 28 november 2022 uitvoering gegeven aan de in de tussenuitspraak gegeven opdracht. Hierdoor is alsnog sprake van een zorgvuldig medisch en arbeidskundig onderzoek en is het in de tussenuitspraak geconstateerde gebrek voor wat betreft de zorgvuldigheid van de verrichte onderzoeken hersteld.
2.2.
Het standpunt van appellant dat uit het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 28 november 2022 is op te maken dat appellant meer beperkt is voor knielen/hurken, wordt niet gevolgd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 28 november 2022 opgemerkt dat appellant ondanks de problematiek en zijn klachten in staat is te knielen dan wel te hurken, maar dat gelet op de gegeven toelichting bij dit item per functie rekening moet worden gehouden met de frequentie van knielen of hurken.
2.3.1
De grond van appellant dat de functies de belastbaarheid van appellant overschrijden, slaagt niet. In het rapport van 28 november 2022 en de Resultaat Functiebeoordeling van 28 november 2022 heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep toegelicht dat de functies en de signaleringen in deze functies vallen binnen de arbeidsmogelijkheden van appellant, zoals neergelegd in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 16 december 2019. In het rapport van 20 februari 2023 is de arbeidsdeskundige ingegaan op de gronden van appellant en heeft inzichtelijk en gemotiveerd toegelicht dat de functies passend zijn.
2.3.2.
Wat betreft de astma heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep opgemerkt dat in de FML van 16 december 2019 geen beperking is opgenomen voor hitte (beoordelingspunt 3.1.0), stof, rook, gassen en dampen (beoordelingspunt 3.6.0) of overige beperkingen van de fysieke aanpassingsmogelijkheden (beoordelingspunt 3.9.0). Bovendien heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep op grond van informatie van de arbeidskundig analist over de functie van bloemzaad medewerker over de werkomstandigheden en de stofbelasting in deze functie geconcludeerd dat zelfs al zouden er beperkingen aangenomen worden in verband met de astma, de functie nog geschikt is voor appellant. Wat betreft de functie van medior soldering operator heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ook verwezen naar informatie van de arbeidskundig analist, waarin is vermeld dat in de functie in elk geval duidelijk geen sprake is van overmatige blootstelling aan soldeerdamp.
2.3.3.
Wat betreft het handelingstempo in de functies van productiemedewerker industrie (SBC-code 111180) en machinaal metaalbewerker (SBC-code 264122) heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep opgemerkt dat appellant blijkens de toelichting op item 1.9.8 van de FML beperkt is voor hoog dwingend tempo. In de genoemde functies is daarvan geen sprake. In beide functies wordt gewerkt met een eigen workload aan een eigen werktafel c.q. een eigen weefgetouw. Dit werk kan dan ook in een eigen tempo worden verricht. Dat er na een rustige inwerkperiode de verwachte productie behaald dient te worden, betekent niet dat er in de functie sprake is van een werk waarbij sprake is van handelingen die continue in een tempo worden uitgevoerd die beduidend hoger ligt dan het gebruikelijke handelingstempo in gangbare arbeid. In beide functies moet er immers nauwkeurig worden gewerkt, wat een contra-indicatie vormt voor een hoog handelingstempo. De motivering van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep wordt onderschreven.
2.4.
Op basis van de functies medior soldering operator (SBC-code 111180), productiemedewerker metaalbewerking (SBC-code 264122) en medewerker bloemzaadproductie (SBC-code 111010) heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep een mate van arbeidsongeschiktheid berekend van 76,52% en de resterende verdiencapaciteit vastgesteld op € 1.052,96 per maand. Hoewel de mate van arbeidsongeschiktheid is gewijzigd van 76,87% naar 76,52%, blijft appellant op de datum in geding onveranderd ingedeeld in de arbeidsongeschiktheidsklasse 35 tot 80%. De gewijzigde resterende verdiencapaciteit is van belang voor de vaststelling van de in artikel 60 van de Wet WIA bedoelde inkomenseis en daardoor is een verandering in de rechtspositie van appellant aangebracht. Met de gegeven motivering van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en arbeidsdeskundige bezwaar en beroep is een voldoende gemotiveerde grondslag gegeven voor de mate van arbeidsongeschiktheid per 16 mei 2019.
2.5.
Uit 2.1 tot en met 2.4 volgt dat pas na de tussenuitspraak in hoger beroep sprake is van een afdoende motivering van het bestreden besluit. Er bestaat daarom aanleiding om de aangevallen uitspraak te vernietigen, het beroep tegen het bestreden besluit gegrond te verklaren en dit besluit te vernietigen voor zover daarin de mate van arbeidsongeschiktheid en de resterende verdiencapaciteit zijn vastgesteld op 76,87% respectievelijk € 1.037,47. De Raad ziet aanleiding zelf in de zaak te voorzien door de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant per 16 mei 2019 (datum in geding) vast te stellen op 76,52% en de resterende verdiencapaciteit op € 1.052,96 per maand.
3. Er bestaat aanleiding voor een veroordeling in de kosten van appellant voor verleende rechtsbijstand. Deze kosten worden begroot op € 1.194,- in bezwaar (1 punt voor het bezwaarschrift en 1 punt voor de hoorzitting, met een waarde per punt van € 597,-), € 1.674,- in beroep (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor de zitting, met een waarde per punt van € 837,-) en € 2.092,50 in hoger beroep (1 punt voor het hoger beroepschrift,
1 punt voor de zitting en ½ punt voor de zienswijze na de tussenuitspraak, met een waarde per punt van € 837,-), in totaal € 4.960,50.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 24 december 2019, voor zover daarbij het bezwaar tegen het besluit van 8 mei 2019 ongegrond is verklaard en vergoeding van de kosten in bezwaar is afgewezen;
- herroept het besluit van 8 mei 2019 en stelt de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant per 16 mei 2019 vast op 76,52% en de resterende verdiencapaciteit op € 1.052,96;
- veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 4.960,50;
- bepaalt dat het Uwv aan appellant het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 183,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door M.E. Fortuin, in tegenwoordigheid van K.M. Geerman als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 1 november 2023.
(getekend) M.E. Fortuin
(getekend) K.M. Geerman