ECLI:NL:CRVB:2023:2029

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 oktober 2023
Publicatiedatum
6 november 2023
Zaaknummer
23/2659 PW-VV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening voor bijzondere bijstand medicinale cannabis

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 26 oktober 2023 uitspraak gedaan over een verzoek om voorlopige voorziening van verzoekster, die bijzondere bijstand voor de kosten van medicinale cannabis heeft aangevraagd. Het college van burgemeester en wethouders van Stede Broec heeft deze aanvraag afgewezen, met als argument dat de Zorgverzekeringswet een voorliggende voorziening is en dat er geen zeer dringende redenen zijn om bijzondere bijstand te verlenen. Verzoekster heeft hiertegen bezwaar gemaakt en is in hoger beroep gegaan. De rechtbank Noord-Holland heeft het beroep ongegrond verklaard en het besluit van het college in stand gelaten. Verzoekster heeft vervolgens een verzoek om voorlopige voorziening ingediend, waarin zij stelt dat zij een actueel spoedeisend belang heeft bij het verlenen van bijzondere bijstand.

De voorzieningenrechter heeft echter geoordeeld dat verzoekster niet aannemelijk heeft gemaakt dat haar acute noodsituatie enkel door het verlenen van bijzondere bijstand voor medicinale cannabis kan worden verholpen. De rechtbank had een onafhankelijke deskundige benoemd, die concludeerde dat er geen zeer dringende redenen zijn en dat er andere behandelingsmogelijkheden zijn die nog niet zijn geprobeerd. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de aangevallen uitspraak naar verwachting in stand zal blijven en heeft het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen. De voorzieningenrechter heeft geen uitspraak gedaan in de hoofdzaak, omdat verzoekster heeft aangegeven haar standpunt nader te willen onderbouwen met medische informatie.

Uitspraak

23/2659 PW-VV
Datum uitspraak: 26 oktober 2023
Centrale Raad van Beroep
Voorzieningenrechter
Uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening
Partijen:
[verzoekster] te [woonplaats] (verzoekster)
het college van burgemeester en wethouders van Stede Broec (college)

PROCESVERLOOP

Het college heeft met een besluit van 20 april 2020 een aanvraag van verzoekster om bijzondere bijstand ingevolge de Participatiewet (PW) voor de kosten van medicinale cannabis en CBD-olie (hierna tezamen: medicinale cannabis) afgewezen. Verzoekster heeft daartegen bezwaar gemaakt. Het college is met een besluit van 17 november 2020 (bestreden besluit) bij dat besluit gebleven.
De rechtbank Noord-Holland heeft met een uitspraak van 17 april 2023, 20/6691, het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en dat besluit in stand gelaten.
Verzoekster heeft hoger beroep ingesteld tegen die uitspraak en op 13 september 2023 een verzoek om voorlopige voorziening ingediend. Voorts heeft zij nadere stukken ingediend.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 oktober 2023. Verzoekster is verschenen, bijgestaan door mr. B.G.M.C. Peters, advocaat. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door E. Schaper en N.F.P. Kok.

OVERWEGINGEN

Samenvatting

In deze zaak gaat het over een aanvraag om bijzondere bijstand voor de kosten van medicinale cannabis. Verzoekster heeft daarop in beginsel geen recht en volgens het college zijn er geen zeer dringende redenen om toch bijzondere bijstand te verlenen. Volgens verzoekster zijn die er wel. De rechtbank heeft een reumatoloog benoemd als onafhankelijke deskundige en in de uitspraak is de rechtbank uitgegaan van de conclusies van deze deskundige. Verzoekster stelt dat zij een actueel spoedeisend belang heeft bij het treffen van een voorlopige voorziening in afwachting van een beoordeling van het hoger beroep. De voorzieningenrechter treft echter geen voorlopige voorziening omdat naar verwachting de aangevallen uitspraak in stand zal kunnen blijven.

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het verzoek om een voorlopige voorziening zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Verzoekster ontvangt een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering en een toeslag. Verzoekster lijdt aan diverse aandoeningen, waaronder artritis psoriatica, een gewrichtsontsteking in het kader van psoriasis. Verder lijdt verzoekster aan het syndroom van Tietze. Verzoekster heeft op 21 januari 2020 bijzondere bijstand op grond van de PW aangevraagd ter bekostiging van medicinale cannabis.
1.2.
Het college heeft die aanvraag afgewezen. Aan deze afwijzing heeft het college ten grondslag gelegd dat de Zorgverzekeringswet (Zvw) een voorliggende voorziening is. In dat geval kan alleen bijzondere bijstand worden verleend als dat om zeer dringende redenen nodig is. Verzoekster heeft zulke redenen niet aannemelijk gemaakt.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft met de aangevallen uitspraak het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en het bestreden besluit in stand gelaten op grond van de volgende overwegingen. De rechtbank heeft reumatoloog, dr. H.G. Raterman, van DC Expertise Centrum als onafhankelijke deskundige benoemd. Deze heeft op 30 augustus 2022 gerapporteerd. De rechtbank is van oordeel dat de deskundige, mede gelet op de wijze waarop het onderzoek is uitgevoerd, volledig, helder, consistent en coherent heeft gerapporteerd. Het betreft een duidelijke rapportage waarin een logische samenhang bestaat tussen de vaststelling, de beantwoording, de gebruikte gegevens en de bereikte conclusies. Daarmee acht de rechtbank de bevindingen van de deskundige goed gemotiveerd, juist en bruikbaar. Dit betekent volgens de rechtbank dat het college de aanvraag om bijzondere bijstand terecht heeft geweigerd, omdat geen sprake is van zeer dringende redenen in de zin van artikel 16 van de PW. Van een acute noodsituatie is geen sprake, gelet op het deskundigenbericht. Een dergelijke situatie of ernstig letsel zal ook niet optreden indien verzoekster geen medicinale cannabis kan gebruiken. Ook zijn er nog andere behandelingsmogelijkheden die bij verzoekster nog niet zijn geprobeerd. Bovendien is het de vraag of de pijn die verzoekster ervaart alleen door artritis psoriatica wordt veroorzaakt. Er lijkt volgens de deskundige dan ook sprake te zijn van een comorbide chronisch pijnsyndroom, waar extra aandacht aan gegeven kan worden met een intensief multidisciplinair revalidatietraject, waarbij ook aandacht is voor een psychologische insteek, mede gezien de sociale voorgeschiedenis van verzoekster. De door verzoekster ingediende stukken van de huisarts vormen naar het oordeel van de rechtbank vooralsnog onvoldoende bewijs om in deze zaak zeer dringende redenen aan te kunnen nemen in de zin van artikel 16 van de PW. Bovendien houdt een deel van de huisartsverklaringen informatie in van na de datum van het bestreden besluit.
Het standpunt van verzoekster
3. Verzoekster heeft in hoger beroep tegen deze uitspraak aangevoerd dat er wel een zeer dringende reden als bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de PW is om haar de gevraagde bijzondere bijstand te verlenen. Zij heeft verzocht om bij wijze van voorlopige voorziening de aangevallen uitspraak te schorsen en te bepalen dat haar de bijzondere bijstand wordt verleend totdat op het hoger beroep is beslist.

Het oordeel van de voorzieningenrechter

4. De voorzieningenrechter beoordeelt of een spoedeisend belang het treffen van een voorlopige voorziening nodig maakt en ook of hij meteen al een oordeel kan geven over de hoofdzaak. Hij doet dat aan de hand van de argumenten die verzoekster heeft aangevoerd. In dit geval is de procedure over de voorlopige voorziening niet geschikt om meteen een oordeel te geven over de hoofdzaak. De voorzieningenrechter zal eerst uitleggen waarom hij geen voorlopige voorziening treft. Daarna zal de voorzieningenrechter uitleggen waarom hij niet nu overgaat tot de beoordeling van de hoofdzaak.
Voldoende actueel spoedeisend belang
4.1.
De voorzieningenrechter is bevoegd om op verzoek een voorlopige voorziening te treffen als is voldaan aan de voorwaarde dat onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, het treffen van een voorlopige voorziening vereist.
4.2.
In deze zaak is voldoende gebleken van een actueel spoedeisend belang. Verzoekster heeft dat belang zo toegelicht dat zij zelf over onvoldoende financiële middelen beschikt om de medicinale cannabis te betalen en dat de apotheek in afwachting van deze procedure medicinale cannabis op rekening verstrekt. Maar verzoekster heeft een forse betalingsachterstand en de apotheek is niet voornemens om de middelen nog langer op rekening te verstrekken.
4.3.
Een actueel spoedeisend belang alleen is echter niet voldoende om een voorlopige voorziening te treffen. De voorzieningenrechter dient immers alle betrokken belangen hierbij af te wegen. Daarbij is ook van belang of een redelijke mate van waarschijnlijkheid bestaat dat de aangevallen uitspraak niet in stand zal blijven. Voor zover deze toetsing meebrengt dat het geschil in de hoofdzaak wordt beoordeeld, heeft het oordeel van de voorzieningenrechter een voorlopig karakter en is het niet bindend voor de beslissing in die hoofdzaak.
Voorlopig oordeel over de uitspraak van de rechtbank
5. De voorzieningenrechter zal daarom beoordelen of een redelijke mate van waarschijnlijkheid bestaat dat de aangevallen uitspraak niet in stand zal blijven. Hij doet dat aan de hand van de argumenten die verzoekster daartegen heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
5.1.
De voorzieningenrechter komt tot het voorlopige oordeel dat de aangevallen uitspraak in de hoofdzaak in stand zal blijven. Dit wordt hierna toegelicht.
Voorliggende voorziening
5.2.
Niet in geschil is dat verzoekster geen recht heeft op bijzondere bijstand op grond van artikel 35, eerste lid, van de PW. Partijen zijn het er namelijk over eens dat een voorliggende voorziening bestaat voor de kosten waarvoor zij bijzondere bijstand heeft gevraagd. Artikel 15, eerste lid, van de PW staat dan ook aan de verlening van bijzondere bijstand in de weg.
Zeer dringende redenen
5.3.
Het gaat hier om de vraag of verzoekster desondanks wegens zeer dringende redenen de gevraagde bijzondere bijstand moet worden verleend. Daarvoor is het volgende van belang.
5.3.1.
Het college kan aan een persoon die op grond van artikel 15 van de PW geen recht op bijstand heeft, toch bijstand verlenen als zeer dringende redenen dat noodzakelijk maken. Deze uitzonderingsmogelijkheid staat in artikel 16, eerste lid van de PW. Zeer dringende redenen als bedoeld in deze bepaling doen zich voor als er een acute noodsituatie is en de behoeftige omstandigheden waarin de betrokkene verkeert op geen enkele andere wijze zijn te verhelpen, zodat het verlenen van bijstand onvermijdelijk is. Dit is vaste rechtspraak. [1] Een acute noodsituatie kan zich bijvoorbeeld voordoen als een situatie levensbedreigend is of als blijvend ernstig geestelijk of lichamelijk letsel of invaliditeit daarvan het gevolg kan zijn. Een acute noodsituatie doet zich voor als het niet-verlenen van bijstand voor de betrokkene tot ernstige gevolgen leidt, met name voor diens gezondheid. De wetgever heeft bij het begrip ‘zeer dringende redenen’ gedacht aan een extreme situatie en heeft nadrukkelijk niet beoogd een algemene ontsnappingsclausule te bieden. Daarom moet het gaan om een schrijnende situatie waarvan het evident is dat weigering van bijstand zonder meer onaanvaardbaar is. Dit volgt uit eerdere rechtspraak. [2]
5.4.
Artikel 16, eerste lid, van de PW gaat over een uitzondering op de hoofdregel. Daarom moet de betrokkene, in dit geval verzoekster, aannemelijk maken dat aan de onder 5.3.1 genoemde voorwaarden is voldaan. Zij is daarin, naar voorlopig oordeel, niet geslaagd. Dit oordeel berust op de volgende overwegingen.
De rechtbank mocht uitgaan van het deskundigenadvies
5.5.
De rechtbank heeft, ondanks de op verzoekster rustende bewijslast, reumatoloog dr. Raterman als deskundige benoemd en diens advies bij de beoordeling van het beroep betrokken.
5.6.
Verzoekster heeft aangevoerd dat de rechtbank zich niet op dat advies mocht baseren. Volgens verzoekster beschikt de deskundige over onvoldoende expertise om op cruciale onderdelen van de vragen van de rechtbank een antwoord te geven. Verzoekster heeft zich onder verwijzing naar de uitspraak van de Raad van 28 juli 2011 [3] , op het standpunt gesteld dat de rechtbank ten onrechte geen deskundige op het gebied van medicinale cannabis heeft benoemd. Bovendien had de deskundige, om de situatie van verzoekster goed te kunnen beoordelen, moeten overleggen met haar huisarts.
5.7.
Deze beroepsgrondgrond slaagt niet. Daarbij is het volgende van betekenis.
5.7.1.
Als uitgangspunt geldt dat de bestuursrechter het oordeel van een onafhankelijke, door hem ingeschakelde, deskundige kan volgen indien de door deze deskundige gebezigde motivering hem overtuigend voorkomt. Vormen de daartegen aangevoerde bezwaren een gemotiveerde betwisting, dan moet de rechter zijn oordeel zodanig uitleggen dat daarbij inzicht wordt gegeven in de daaraan ten grondslag liggende gedachtegang, zodat deze voor anderen controleerbaar en aanvaardbaar wordt. [4]
5.7.2.
De rechtbank heeft toereikend gemotiveerd waarom naar zijn oordeel het advies van de deskundige kan worden gevolgd. Daarbij is onder meer van betekenis dat de deskundige heeft kennis genomen van de medische stukken, waaronder de medische stukken van de huisarts. Het betoog van verzoekster dat de rechtbank een andere deskundige om advies had moeten vragen treft geen doel. De rechtbank heeft in overleg met partijen de reumatoloog dr. Raterman als deskundige benoemd. Anders dan in de door verzoekster aangehaalde uitspraak [5] het geval was, heeft de reumatoloog in dit geval geoordeeld dat er vanuit zijn expertise nog andere mogelijkheden zijn om de artritis psoriatica te behandelen, die bij verzoekster nog niet zijn geprobeerd. Aan dit oordeel ligt juist de deskundigheid van de reumatoloog op zijn vakgebied ten grondslag. De voorzieningenrechter ziet daarom vooralsnog geen aanleiding om – anders dan de rechtbank – het oordeel van de deskundige niet te volgen.
Niet aannemelijk gemaakt dat aan voorwaarden van artikel 16 van de PW is voldaan
5.8.
Verzoekster heeft aangevoerd dat zonder de medicinale cannabis haar leven ondraaglijk is vanwege de pijnklachten en de beperkingen die zij daardoor heeft. Zij verdraagt geen chemische medicatie vanwege te hoge leverwaarden en andere ernstige bijwerkingen. Dit is in 2003 en later ook in 2013 - 2014 vastgesteld door haar toenmalige behandelaars. Het enige waar zij baat bij heeft is medicinale cannabis. De huisarts heeft dit duidelijk aangegeven. Haar situatie is dus alleen door middel van bijzondere bijstand voor de kosten van medicinale cannabis te verhelpen.
5.9.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Daarbij is het volgende van betekenis.
5.9.1.
Uit 5.7.2 volgt dat de rechtbank het oordeel van de onafhankelijke deskundige mocht volgen. De deskundige heeft uitgelegd dat er nog andere behandelingsmogelijkheden zijn. In beroep, noch in hoger beroep heeft verzoekster informatie ingebracht waaruit het tegendeel blijkt. In de brief van de huisarts van 23 augustus 2023 staat dat voor zover de huisarts kan beoordelen alle reguliere medicatie is geprobeerd. Uit de rapportage van de door de rechtbank ingeschakelde deskundige volgt juist dat er nog behandelingsmogelijkheden zijn. Ter zitting heeft verzoekster dit stellig weersproken, erop gewezen dat zij ernstige bijwerkingen krijgt van reguliere medicatie en verwezen naar medische informatie uit 2003, 2013 en 2014. Maar uit de brief van R.E. Voorneman, reumatoloog, van 20 april 2017 blijkt dat die reumatoloog de wens om medicinale cannabis voor te schrijven niet kan ondersteunen en dat verzoekster welkom is op de poli voor monitoring van haar artritis psoriatica en dat als de reumatoloog duidelijke inflammatie kan objectiveren, de reumatoloog een reguliere behandeling zal voorstellen. De reumatoloog Voorneman wil verder de ziekteactiviteit van verzoekster monitoren, ook als verzoekster ervoor kiest om medicinale cannabis te gebruiken. Verzoekster is niet meer verschenen op de controleafspraak en er is geen nieuwe afspraak gemaakt. Verzoekster heeft daarna nog een dermatoloog gezien. Maar uit de brief van 6 juni 2019 van deze dermatoloog dr. J.H. Sillevis Smitt blijkt dat verzoekster niet alle behandelingsmogelijkheden heeft geprobeerd. Deze dermatoloog verklaart namelijk dat verzoekster geen immuunbehandeling wil ondergaan.
5.10.
Uit 5.5 tot en met 5.9.1 volgt dat naar voorlopig oordeel verzoekster niet aannemelijk heeft gemaakt dat de door haar gestelde acute noodsituatie enkel door het verlenen van bijzondere bijstand voor de kosten van medicinale cannabis was te verhelpen.

Conclusie en gevolgen

5.11.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter zal daarom het bestreden besluit naar verwachting in hoger beroep kunnen standhouden zodat de uitspraak van de rechtbank in stand zal kunnen blijven. Dit betekent dat de onder 4.3 genoemde belangenafweging niet in het voordeel van verzoekster uitvalt. Het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening zal worden afgewezen.
Geen uitspraak in de hoofdzaak
5.12.
Verzoekster heeft ter zitting de voorzieningenrechter verzocht om geen uitspraak te doen in de hoofdzaak omdat zij haar standpunt dat sprake is van zeer dringende redenen als bedoeld in artikel 16 van de PW met medische informatie nader zal kunnen onderbouwen. Daarom zal de voorzieningenrechter geen gebruik maken van de bevoegdheid om direct uitspraak doen in de hoofdzaak.
Proceskostenvergoeding
6. Voor een veroordeling van het college in de proceskosten van verzoekster en een vergoeding van het door haar betaalde griffierecht bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door K.M.P Jacobs, in tegenwoordigheid van Y.S.S. Fatni als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 26 oktober 2023.
(getekend) K.M.P. Jacobs
(getekend) Y.S.S. Fatni

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 17 januari 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BV1028.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 13 juni 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:985.
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 4 januari 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:BY8139.
5.ECLI:NL:CRVB:2011:BR3948, overweging 4.4.