ECLI:NL:CRVB:2023:2027

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 oktober 2023
Publicatiedatum
6 november 2023
Zaaknummer
22/2120 WMO15
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag om ondersteuning bij het huishouden op basis van gebruikelijke hulp door partner en zoon

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 24 oktober 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Oost-Brabant. De appellante had een aanvraag ingediend voor een maatwerkvoorziening op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015, specifiek voor ondersteuning bij het huishouden. Het college van burgemeester en wethouders had deze aanvraag op 2 december 2020 afgewezen, met de motivatie dat de appellante, hoewel zij zelf niet in staat was tot het verrichten van zware huishoudelijke taken, gebruikelijke hulp van haar partner en zoon kon verwachten. De appellante was het niet eens met deze beslissing en heeft bezwaar gemaakt, wat door het college ongegrond werd verklaard. De rechtbank heeft het beroep van de appellante ongegrond verklaard, waarna zij hoger beroep heeft ingesteld.

De Raad heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat het college zorgvuldig onderzoek heeft verricht naar de situatie van de appellante en haar gezin. De Raad concludeert dat er geen signalen zijn dat de partner of zoon van appellante dreigend overbelast zijn, en dat het college in redelijkheid kon oordelen dat van hen verwacht mag worden dat zij de zware huishoudelijke taken op zich nemen. De Raad onderschrijft de bevindingen van de rechtbank en komt tot de conclusie dat het hoger beroep van appellante niet slaagt. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en appellante krijgt geen vergoeding van proceskosten of griffierecht.

Uitspraak

22/2120 WMO15
Datum uitspraak: 24 oktober 2023
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van
30 mei 2022, 21/1177 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van [woonplaats] (college)
PROCESVERLOOP
Met een besluit van 2 december 2020 heeft het college de aanvraag van appellante voor een maatwerkvoorziening op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 voor ondersteuning bij het huishouden afgewezen. Appellante heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Bij besluit van 13 april 2021, (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar ongegrond verklaard. Appellante heeft tegen dit besluit beroep ingesteld. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
Namens appellante heeft mr. K. Wevers hoger beroep ingesteld en een nader stuk ingediend. Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is op zitting behandeld op 12 september 2023. Namens appellante is mr. Wevers verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. N.M.H.A. van Hirtum.

OVERWEGINGEN

Samenvatting
De Raad is met de rechtbank van oordeel dat het college de aanvraag van appellante om ondersteuning bij het huishouden terecht heeft afgewezen. Appellante is zelf niet in staat tot het verrichten van zware huishoudelijke taken, maar van haar partner en zoon mag worden verwacht dat zij deze taken overnemen in het kader van gebruikelijke hulp. Uit het door het college verrichte onderzoek zijn geen aanknopingspunten naar voren gekomen die wijzen op dreigende overbelasting bij de partner of de zoon van appellante. Dit onderzoek was zorgvuldig.
Totstandkoming van het bestreden besluit
1.1.
Appellante, geboren in 1970, woont met haar partner, zoon van 21 jaar en dochter van 14 jaar in een eengezinswoning. Bij appellante is coronaire vaatdysfunctie vastgesteld. Appellante ondervindt door deze aandoening beperkingen bij het doen van zware huishoudelijke taken.
1.2.
Op 19 oktober 2020 heeft appellante zich bij het college gemeld voor een maatwerkvoorziening in de vorm van ondersteuning bij het huishouden, waarna het college een onderzoek heeft verricht. Omdat appellante zich niet kon vinden in de uitkomst van dit onderzoek, heeft het college RadarPersoneel verzocht om een second opinion. RadarPersoneel heeft onderzoek gedaan en kennis genomen van de bij het verzoek verstrekte informatie. Dit heeft geleid tot een rapport van 30 november 2020. Daarin is geconcludeerd dat appellante niet in staat is om alle zware huishoudelijke taken uit te voeren, maar dat van haar partner en zoon wordt verwacht dat zij deze taken overnemen in het kader van gebruikelijke hulp. Het gezin wordt daarom samen in staat geacht alle huishoudelijke taken te kunnen uitvoeren en een schoon en leefbaar huis te behouden.
1.3.
Met een besluit van 2 december 2020, heeft het college de aanvraag van appellante voor een maatwerkvoorziening in de vorm van ondersteuning bij het huishouden afgewezen, omdat appellante gebruik kan maken van gebruikelijke hulp. Appellante heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
1.4.
Bij het bestreden besluit heeft het college het bezwaar ongegrond verklaard.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft geoordeeld dat het onderzoek door RadarPersoneel voldoende zorgvuldig heeft plaatsgevonden en dat de bevindingen uit het onderzoek concludent zijn. Alle door appellante genoemde feiten en omstandigheden zijn bij het onderzoek betrokken. Verder heeft de rechtbank geoordeeld dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat bij het onderzoek geen signalen naar voren zijn gekomen dat sprake zou zijn van dreigende overbelasting bij de partner of de zoon. Het college heeft van de zoon mogen verwachten dat hij een deel van de zware huishoudelijke taken, waartoe appellante zelf niet in staat is, op zich neemt. Dit geldt ook voor de partner. De mantelzorg die de partner aan zijn moeder verleent, heeft het college geen aanleiding hoeven geven tot de conclusie dat van hem niet mag worden verwacht dat ook hij een bijdrage in de zware huishoudelijke taken levert.
Het standpunt van appellante
3. Appellante is het niet eens met de uitspraak van de rechtbank. Wat appellante daartegen heeft aangevoerd wordt hierna besproken.
Het oordeel van de Raad
4.1.
De Raad beoordeelt of het oordeel van de rechtbank over het bestreden besluit juist is. De Raad doet dat aan de hand van de argumenten die appellante heeft aangevoerd, de hoger beroepsgronden.
4.2.
De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. De rechtbank heeft het bestreden besluit terecht in stand gelaten. Hierna legt de Raad uit hoe hij tot dit oordeel komt.
4.3.
Tussen partijen is niet in geschil dat appellante vanwege haar beperkingen is aangewezen op hulp voor het verrichten van zware huishoudelijke taken en dat in beginsel hulp van haar partner en zoon als gebruikelijke hulp kan worden gezien. Wel is in geschil of het college voldoende onderzoek heeft verricht naar de belastbaarheid van de partner en de zoon van appellante.
4.4.
Wat appellante heeft aangevoerd komt er in de kern op neer dat het onderzoek dat ten grondslag ligt aan het bestreden besluit onvoldoende zorgvuldig is geweest. Deze beroepsgrond is een herhaling van wat appellante in beroep naar voren heeft gebracht. De rechtbank is op de in de aangevallen uitspraak weergegeven overwegingen tot het oordeel gekomen dat het college voldoende zorgvuldig onderzoek heeft verricht. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank en verenigt zich met het op grond daarvan gegeven oordeel over deze beroepsgrond. De Raad voegt daar het volgende aan toe.
4.5.
Het college heeft zowel de situatie van de partner als die van de zoon in kaart gebracht en heeft genoegzaam toegelicht waarom de noodzakelijke hulp naar algemeen aanvaarde opvattingen in redelijkheid van hen mag worden gevergd. Appellante heeft geen (medische) stukken overgelegd die aanknopingspunten bieden voor het oordeel dat het onderzoek onzorgvuldig was of dat de uit het onderzoek getrokken conclusies ondeugdelijk zijn.
Conclusie en gevolgen
5.1.
Uit 4.3. tot en met 4.5 volgt dat het college de aanvraag van appellante om een maatwerkvoorziening voor ondersteuning in het huishouden terecht heeft afgewezen. Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5.2.
Appellante krijgt geen vergoeding van haar proceskosten en krijgt ook het betaalde griffierecht niet terug.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door D. Hardonk-Prins als voorzitter en A. van Gijzen en K.H. Sanders als leden, in tegenwoordigheid van E.P.J.M. Claerhoudt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 oktober 2023.
(getekend) D. Hardonk-Prins
(getekend) E.P.J.M. Claerhoudt