ECLI:NL:CRVB:2023:2016

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 oktober 2023
Publicatiedatum
6 november 2023
Zaaknummer
23/50 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en terugvordering van bijstand wegens bijschrijvingen op bankrekening en inlichtingenverplichting

In deze zaak gaat het om de herziening en terugvordering van bijstand aan appellant, die sinds 22 augustus 2016 bijstand ontvangt. Het college van burgemeester en wethouders van 's-Hertogenbosch heeft de bijstand van appellant ingetrokken met ingang van 1 januari 2020 en een bedrag van € 22.155,57 teruggevorderd. Dit besluit volgde op het niet voldoen aan de inlichtingenverplichting door appellant, die geen melding maakte van bijschrijvingen op zijn bankrekening. Na bezwaar heeft het college de intrekking en terugvordering herroepen, maar later opnieuw herzien en vastgesteld op € 2.495,30. Appellant heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld, maar de rechtbank heeft dit ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat de bijschrijvingen leningen zijn die niet als inkomen moeten worden aangemerkt. De Raad voor de Rechtspraak oordeelt echter dat de bijschrijvingen terecht als inkomen zijn aangemerkt, omdat een geldlening niet is uitgezonderd van het middelenbegrip in de Participatiewet. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en stelt dat de herziening en terugvordering van de bijstand in stand blijven. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten en appellant krijgt het betaalde griffierecht niet terug.

Uitspraak

23/50 PW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van
10 november 2022, 22/1348 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van 's-Hertogenbosch (college)
Datum uitspraak: 17 oktober 2023
PROCESVERLOOP
Met een besluit van 22 juli 2021 heeft het college de bijstand van appellant ingetrokken met ingang van 1 januari 2020 en de gemaakte kosten van bijstand tot een bedrag van € 22.155,57 van appellant teruggevorderd over de periode van 1 januari 2020 tot en met 1 juli 2021. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit en alsnog de gevraagde bankafschriften en een verklaring over de bijschrijvingen overgelegd.
Met een besluit van 28 oktober 2021 (besluit 1) heeft het college daarop de intrekking en terugvordering over de periode van 1 januari 2020 tot en met 1 juli 2021 herroepen en het recht op bijstand over deze periode vastgesteld naar de norm voor een alleenstaande. Verder heeft het college in besluit 1 de bijstand over de periode van 1 januari 2020 tot en met 1 juli 2021 herzien en teruggevorderd tot een bedrag van in totaal € 3.473,40. Met een besluit van 6 januari 2022 (besluit 2) heeft het college besluit 1 herzien en de terugvordering vastgesteld op een bedrag van in totaal € 2.495,30. Appellant heeft ook bezwaar gemaakt tegen besluit 2.
Met een besluit van 12 mei 2022 (bestreden besluit) heeft het college de bezwaren tegen de besluiten 1 en 2 ongegrond verklaard.
Appellant heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak het beroep ongegrond verklaard.
Namens appellant heeft mr. G.J.B.C. Maton, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft partijen bij brief van 21 juli 2023 (regiebrief) laten weten hoe hij het geschil voorshands ziet en ook dat hij een zitting niet nodig vindt. De Raad heeft partijen gewezen op hun recht om ter zitting te worden gehoord. Partijen hebben niet binnen de gegeven termijn verklaard gebruik te willen maken van dat recht. Daarom heeft de Raad met toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaald dat een onderzoek ter zitting achterwege blijft. Daarna heeft de Raad het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Awb gesloten.
OVERWEGINGEN
Samenvatting
Deze zaak gaat over een herziening en terugvordering van bijstand. Het college heeft de bijstand herzien en teruggevorderd omdat appellant de inlichtingenverplichting heeft geschonden door geen melding maken van bijschrijvingen op zijn bankrekening. De bijschrijvingen moeten als inkomen op de bijstand in mindering worden gebracht. Appellant voert aan dat de bijschrijvingen leningen zijn en dat deze leningen moeten worden uitgezonderd van het middelenbegrip. De Raad geeft hem daarin geen gelijk.
Inleiding
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellant ontvangt sinds 22 augustus 2016 bijstand. In het kader van een rechtmatigheidsonderzoek heeft het college bij appellant bankafschriften opgevraagd over de periode van 1 februari 2021 tot en met 30 april 2021. Omdat uit de bankafschriften is gebleken dat appellant op zijn bankrekening bijschrijvingen van onder meer zijn vriend X heeft ontvangen, heeft het college met een brief van 17 juni 2021 bankafschriften opgevraagd over de periode van 1 januari 2020 tot en met 31 december 2020 en over de periode van 1 april 2021 tot en met 17 juni 2021. Omdat appellant niet heeft gereageerd op de brief van 17 juni 2021, heeft het college met een besluit van 12 juli 2021 de bijstand opgeschort met ingang van 2 juli 2021. Aan appellant is een hersteltermijn geboden om de gevraagde stukken aan te leveren.
1.2. Appellant heeft de gevraagde gegevens niet aangeleverd. Daarop is de onder procesverloop vermelde besluitvorming gevolgd.
1.3. Aan het bestreden besluit heeft het college het volgende ten grondslag gelegd. Uit de bankafschriften is gebleken dat appellant gedurende de periode van 1 januari 2020 tot en met 1 juli 2021 bijschrijvingen heeft ontvangen op zijn bankrekening. Appellant heeft de inlichtingenverplichting geschonden door geen melding te maken van deze bijschrijvingen. De bijgeschreven bedragen moeten als inkomen op de bijstand in mindering worden gebracht. Dat is gebeurd in besluit 1. De reden voor de verlaging van de herziening en terugvordering in besluit 2 is dat de giften van de kinderen van appellant worden vrijgelaten op grond van het beleid van het college.
Uitspraak van de rechtbank
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
Standpunt van appellant
3. Appellant is het met de aangevallen uitspraak niet eens. Appellant voert aan dat de bijschrijvingen van X leningen zijn. Deze leningen moeten worden uitgezonderd van het middelenbegrip. De geldlening is eerst mondeling overeengekomen en later op papier gezet. Nadien is ook mondeling en schriftelijk overeengekomen dat appellant moet aflossen op de leningen zodra hij werk heeft. Appellant moet het geleende geld aan X terugbetalen. Het is daarom niet rechtvaardig dat de lening als inkomen wordt gezien.

Het oordeel van de Raad

4.1.
De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit in stand heeft gelaten.
Hij doet dat aan de hand van de argumenten die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. Hierna legt de Raad uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4.2.
Vaststaat dat appellant in de periode van 1 januari 2020 tot en met 1 juli 2021 bijschrijvingen op zijn bankrekening heeft ontvangen van X.
4.3.
De Raad stelt onder verwijzing naar de regiebrief vast dat in hoger beroep alleen in geschil is of het college de bijschrijvingen van X terecht als inkomen heeft aangemerkt en in mindering heeft gebracht op de bijstand.
4.4.
Bedragen die zijn overgemaakt door derden naar een bankrekening van een bijstandontvanger worden in beginsel beschouwd als in aanmerking te nemen middelen in de zin van artikel 31, eerste lid, van de Participatiewet (PW). Als deze betalingen een terugkerend of periodiek karakter hebben is het inkomen als bedoeld in artikel 32, eerste lid, van de PW als zij door de betrokkene kunnen worden gebruikt voor de algemeen noodzakelijke bestaanskosten en zien op een periode waarover een beroep op bijstand wordt gedaan. Dit is vaste rechtspraak. [1]
4.5.
De stelling dat het gaat om geleende bedragen die moeten worden terugbetaald, leidt niet tot een ander oordeel. Een geldlening is in artikel 31, tweede lid, van de PW niet uitgezonderd van het middelenbegrip. Zoals hiervoor vermeld worden periodieke betalingen van derden aan een betrokkene als inkomen aangemerkt als hij daarover vrij kan beschikken. De vorm van die betalingen maakt geen verschil. Dit volgt uit vaste rechtspraak. [2] Dat bij een lening de schuldenlast van de betrokkene toeneemt, is in dit verband niet van belang.
4.6.
Voor degene die geen of onvoldoende inkomsten heeft om in de kosten van het levensonderhoud te voorzien en daarvoor is aangewezen op het aangaan van geldleningen, geldt het voorgaande niet onverkort. Het gaat hierbij om degene die geen bijstand ontvangt, bijvoorbeeld doordat hij in afwachting is van een besluit op zijn aanvraag om algemene bijstand of doordat de uitbetaling ervan de bijstand is geblokkeerd of het recht erop is opgeschort. Dit is vaste rechtspraak. [3] Maar deze situatie doet zich hier niet voor.
4.7.
Uit 4.2 tot en met 4.6 volgt dat het college de bijschrijvingen van X terecht als inkomen op de bijstand van appellant in mindering heeft gebracht.

Conclusie en gevolgen

4.8.
Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd. Dit betekent dat de herziening en terugvordering van de bijstand in stand blijven.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding. Appellant krijgt ook het betaalde griffierecht niet terug.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.C.E. Marechal, in tegenwoordigheid van M. Zwart als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 oktober 2023.
(getekend) E.C.E. Marechal
(getekend) M. Zwart

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 7 mei 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1450.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 22 januari 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:BY9138.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 25 november 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:3872.