ECLI:NL:CRVB:2023:200
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Toepassing van de kostendelersnorm in het bestuursrecht met betrekking tot bijstandsverlening
In deze zaak, behandeld door de Centrale Raad van Beroep op 17 januari 2023, staat de toepassing van de kostendelersnorm centraal. Appellante, die bijstandsontvanger is, had bezwaar gemaakt tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Barendrecht, dat de hoogte van haar bijstandsuitkering had vastgesteld op basis van de kostendelersnorm. Het college stelde dat de zoon van appellante zijn hoofdverblijf bij haar had en dat er sprake was van een kostendelende medebewoner, zoals bedoeld in artikel 19a, eerste lid, van de Participatiewet.
De Centrale Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, die het beroep van appellante ongegrond had verklaard. De Raad oordeelde dat het college terecht had vastgesteld dat de zoon van appellante op het uitkeringsadres stond ingeschreven in de Basisregistratie Personen (BRP) en dat hij daar ook daadwerkelijk verbleef. De Raad benadrukte dat het hoofdverblijf van een betrokkene moet worden vastgesteld aan de hand van concrete feiten en omstandigheden, waarbij de duur van het verblijf een belangrijke factor is.
Appellante had aangevoerd dat haar zoon slechts tijdelijk bij haar verbleef en dat er geen sprake was van hoofdverblijf. De Raad verwierp deze stelling, aangezien er voldoende bewijs was dat de zoon gedurende de relevante periode bij appellante woonde. De Raad concludeerde dat de redenen voor het delen van de woning niet relevant zijn voor de toepassing van de kostendelersnorm. Het hoger beroep van appellante werd afgewezen, en de aangevallen uitspraak werd bevestigd. Er werd geen veroordeling in de proceskosten uitgesproken.