ECLI:NL:CRVB:2023:2

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
4 januari 2023
Publicatiedatum
4 januari 2023
Zaaknummer
21 / 672 WMO15
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag voor ondersteuning in groepsverband op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 4 januari 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Overijssel. Appellante, een Syrische vrouw geboren in 1948, heeft een aanvraag ingediend voor ondersteuning in groepsverband in de vorm van een persoonsgebonden budget (pgb) voor zes dagdelen per week, te besteden bij Jes we care in Hengelo. Het college van burgemeester en wethouders van Hengelo heeft deze aanvraag afgewezen, omdat appellante gebruik kan maken van de algemene voorziening, de Avem-groep, die specifiek is ingericht voor dagbesteding en sociale contacten. De rechtbank heeft het beroep van appellante ongegrond verklaard, en de Centrale Raad van Beroep heeft deze uitspraak bevestigd. De Raad oordeelt dat het college voldoende heeft gemotiveerd waarom de Avem-groep een geschikte voorziening is voor appellante, en dat het onderzoek van het college naar haar situatie zorgvuldig is uitgevoerd. De Raad wijst erop dat appellante niet heeft onderbouwd waarom de Avem-groep niet geschikt voor haar zou zijn, en dat het vervoer naar de Avem-groep geen belemmering vormt, aangezien zij over een vervoersvoorziening beschikt. De uitspraak bevestigt dat het college niet verplicht was om een maatwerkvoorziening voor dagbesteding te verstrekken, gezien de beschikbaarheid van de algemene voorziening.

Uitspraak

21.672 WMO15

Datum uitspraak: 4 januari 2023
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 12 januari 2021, 20/559 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Hengelo (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. J. Eliya, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 november 2022. Namens appellante is verschenen mr. Eliya. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. I. Heil.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante, geboren in 1948, heeft de Syrische nationaliteit en woont sinds november 2016 in Nederland. Appellante is analfabeet en spreekt geen Nederlands.
1.2.
Op 22 juli 2019 heeft appellante op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) bij het college een aanvraag gedaan voor ondersteuning in groepsverband voor zes dagdelen per week, in de vorm van een persoonsgebonden budget (pgb) en te besteden bij Jes we care te Hengelo.
1.3.
Bij besluit van 7 oktober 2019, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 6 februari 2020 (bestreden besluit), heeft het college de aanvraag van appellante afgewezen, omdat appellante voor het aangaan, opbouwen en onderhouden van sociale contacten gebruik kan maken van de algemene voorziening voor dagbesteding, te weten de Avem-groep (van Wijkracht). Het college heeft hierbij overwogen dat de Avem-groepen (onder meer) bestaan uit vrouwen die dezelfde taal spreken als appellante. De Avem-groepen worden begeleid door professionals. Dit zijn steeds dezelfde begeleiders zodat cliënten daarmee vertrouwd kunnen raken. Wijkracht kan ook ondersteunen bij het vervoer van en naar de betreffende locaties.
1.4.
Bij twee besluiten van eveneens 7 oktober 2019 zijn aan appellante de maatwerkvoorzieningen individuele begeleiding en een vervoerspas voor maatwerkvervoer Twente verstrekt. De individuele begeleiding bestaat uit 960 minuten Ondersteuningsbehoefte 2A voor de periode van 25 maart 2019 tot en met 19 mei 2019 en 6274 minuten Ondersteuningsbehoefte 1A voor de periode van 20 mei 2019 tot en met 19 mei 2020, te leveren in natura door Carintreggeland.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft overwogen dat het college voldoende heeft gemotiveerd waarom in dit geval ten behoeve van de dagbesteding kan worden volstaan met de algemene voorziening, deelname aan de Avem-groep. Uit de bevindingen van de begeleider van Wijkracht die de Avem-groepen organiseert volgt dat de persoonlijke situatie van appellante in aanmerking is genomen. Verder kan niet uit de informatie van behandelend psychiater Kareem worden afgeleid dat de Avem-groep en/of de daar geboden begeleiding niet voor appellante geschikt zou zijn. Ook wanneer wordt uitgegaan van de verstandelijke beperking is de situatie niet anders, nu het college heeft opgemerkt dat juist bij de Avem-groep specifiek is gekeken of appellante daar aansluiting had en dat bleek het geval te zijn. Dat aan appellante een maatwerkvoorziening voor individuele begeleiding en vervoer is verstrekt, maakt ten slotte niet dat appellante automatisch ook recht zou hebben op een maatwerkvoorziening voor dagbesteding.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep (kort samengevat) op het standpunt gesteld dat het onderzoek van het college niet zorgvuldig is geweest. Appellante meent dat niet is gekeken naar haar persoonlijke situatie. De gronden waarop het college de hulpvraag voor een maatwerkvoorziening bestaande uit individuele begeleiding en vervoersvoorziening heeft vastgesteld, zijn dezelfde gronden waarop vastgesteld dient te worden dat aan appellante een maatwerkvoorziening in de vorm van dagbesteding moet worden verstrekt. De Avem-groep is volgens appellante geen professionele zorgpartij die de door appellante gewenste maatwerkvoorziening kan bieden. Appellante heeft tweemaal een Avem-groep bezocht en zij vindt deze vorm van dagbesteding niet geschikt. De Avem-groep biedt niet de juiste aandacht voor appellante en zij heeft geen vervoer van en naar de Avem-groep.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In artikel 2.3.2, eerste lid, van de Wmo 2015 is bepaald dat het college, in samenspraak met degene door of namens wie de melding is gedaan en waar mogelijk met de mantelzorger(s) dan wel diens vertegenwoordiger, zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen zes weken, een onderzoek uitvoert overeenkomstig het tweede tot het achtste lid. Ingevolge artikel 2.3.2, vierde lid, van de Wmo 2015 onderzoekt het college, voor zover hier van belang:
a. de behoeften, persoonskenmerken en de voorkeuren van de cliënt;
e. de mogelijkheden om met gebruikmaking van een algemene voorziening te komen tot verbetering van zijn zelfredzaamheid en participatie.
4.2.
Artikel 2.3.5, derde lid, van de Wmo 2015 bepaalt dat het college beslist tot verstrekking van een maatwerkvoorziening ter compensatie van de beperkingen in de zelfredzaamheid of participatie die de cliënt ondervindt, voor zover de cliënt deze beperkingen naar het oordeel van het college niet op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk dan wel met gebruikmaking van algemene voorzieningen kan verminderen of wegnemen. De maatwerkvoorziening levert, rekening houdend met de uitkomsten van het in artikel 2.3.2 bedoelde onderzoek, een passende bijdrage aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie en zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven.
4.3.
Partijen zijn verdeeld over het antwoord op de vraag of het college terecht geen maatwerkvoorziening voor dagbesteding heeft verstrekt omdat appellante gebruik kan maken van de algemene voorziening voor dagbesteding, de Avem-groep.
4.4.1.
De rechtbank is op de in de aangevallen uitspraak weergegeven overwegingen tot het oordeel gekomen dat het college op inzichtelijke wijze heeft gemotiveerd dat appellante voor dagbesteding gebruik kan maken van een algemene voorziening, de Avem-groep. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank, en op hoofdlijnen de daartoe gegeven overwegingen. Hier wordt het volgende aan toegevoegd.
4.4.2.
De beroepsgrond van appellante dat het onderzoek van het college onvoldoende zorgvuldig is geweest slaagt niet. Anders dan appellante ter zitting heeft gesteld, is het onderzoek niet door een Avem-groep, maar door Wmo-consulent T. Claus verricht. In het onderzoekverslag van 21 mei 2019 zijn de hulpvraag van appellante en de problemen die zij ondervindt bij de zelfredzaamheid en participatie vastgesteld. Vervolgens is de omvang van de ondersteuningsbehoefte op de verschillende leefgebieden in kaart gebracht. Hierbij is op inzichtelijke wijze informatie van de ambulant begeleider van appellante, werkzaam bij Carintreggeland, alsmede informatie die al bekend was bij het college vanuit eerdere Wmoverstrekkingen betrokken. Ook heeft overleg over deelname door appellante aan de mogelijke Avem-programma’s plaatsgevonden met de projectleider van de Avem-groep.
4.4.3.
De Raad volgt appellante niet in haar grond dat het college appellante op grond van artikel 2.8 van de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Hengelo 2019 had moeten laten onderzoeken door een (externe) deskundige. Niet gebleken is dat er op basis van de beschikbare informatie onvoldoende duidelijkheid bestond over de beperkingen van appellante of de oorzaak hiervan.
4.4.4.
In het onderzoeksverslag is geconcludeerd dat appellante veel thuis is en weinig initiatief neemt. Verder is vastgesteld dat de Avem-groep dagelijks programma’s aanbiedt in dagdelen waaraan appellante kan deelnemen en waarmee zij sociale contacten kan opbouwen en onderhouden in haar eigen taal en cultuur. De ambulant begeleider van appellante heeft haar meerdere malen naar de Avem-groep gebracht en volgens de projectleider van de Avemgroep kan appellante prima meedraaien in de programma’s die geboden worden.
4.4.5.
In hetgeen appellante verder heeft aangevoerd ziet de Raad geen aanknopingspunten voor een andersluidend oordeel dan waartoe de rechtbank is gekomen. De enkele stelling dat de Avem-groep niet geschikt voor haar is omdat het niet de juiste aandacht zou bieden, is hiervoor onvoldoende. Appellante heeft ook in hoger beroep niet onderbouwd waarom zij geen gebruik kan maken van de Avem-groep. Het vervoer van en naar de Avem-groep hoeft voor appellante in ieder geval geen belemmering te zijn voor deelname hieraan. Appellante beschikt over een vervoersvoorziening en kan gebruikmaken van het CVV.
4.5.
Uit wat hiervoor is overwogen volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door D.S. de Vries als voorzitter en A.E. Dutrieux en L.Z. Achouak el Idrissi, in tegenwoordigheid van E.P.J.M. Claerhoudt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 4 januari 2023.
(getekend) D.S. de Vries
(getekend) E.P.J.M. Claerhoudt