ECLI:NL:CRVB:2023:1995

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
25 oktober 2023
Publicatiedatum
2 november 2023
Zaaknummer
22/1298 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellante en de geschiktheid voor geselecteerde functies

In deze zaak gaat het om de beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante, vastgesteld door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) op 20,54%. Appellante, die voorheen als schoonmaakster werkte, heeft zich in 2018 ziekgemeld en ontving aanvankelijk een WGA-uitkering op basis van 80 tot 100% arbeidsongeschiktheid. Na bezwaar van haar voormalig werkgever heeft het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid herzien naar 20,54%. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen deze beslissing ongegrond verklaard, waarna appellante in hoger beroep ging.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak op 25 oktober 2023 behandeld. Appellante betoogde dat zij meer beperkingen heeft dan het Uwv heeft aangenomen en dat zij niet in staat is de geselecteerde functies te vervullen. De Raad oordeelde echter dat het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid correct heeft vastgesteld. De medische beoordeling door de verzekeringsartsen werd als zorgvuldig beschouwd, en er was geen reden om aan te nemen dat appellante niet geschikt was voor de geselecteerde functies. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat appellante geen recht heeft op vergoeding van proceskosten of terugbetaling van griffierecht.

De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige medische en arbeidskundige beoordeling bij de vaststelling van arbeidsongeschiktheid en de geschiktheid voor functies, waarbij de Raad de argumenten van appellante niet volgde en de eerdere besluiten in stand hield.

Uitspraak

22/1298 WIA
Datum uitspraak: 25 oktober 2023
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 6 april 2022, 21/3050 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Met een besluit van 13 oktober 2020 heeft het Uwv aan appellante een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend en daarbij de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 80 tot 100%.
De voormalig werkgever van appellante heeft daartegen bezwaar gemaakt. Naar aanleiding van dat bezwaar heeft het Uwv met een besluit van 28 mei 2021 (bestreden besluit) de mate van arbeidsongeschiktheid gewijzigd naar 20,54%.
Appellante heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
Namens appellante heeft mr. R. Küçükünal, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 13 september 2023. Appellante is verschenen, bijgestaan door haar dochter en mr. Küçükünal
.Als tolk is verschenen
A. Ben Mohammed.Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door T. van de Weert.

OVERWEGINGEN

Samenvatting

Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante per 4 november 2020 heeft vastgesteld op 20,54%. Volgens appellante heeft zij meer beperkingen dan het Uwv heeft aangenomen. Daarom kan zij niet de door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep geselecteerde functies vervullen. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid juist heeft vastgesteld.

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellante heeft voor het laatst gewerkt als schoonmaakster voor gemiddeld 7,35 uur per week. Op 2 november 2018 heeft zij zich ziekgemeld met lichamelijke klachten. Nadat appellante een aanvraag om een WIA-uitkering had ingediend, heeft onderzoek plaatsgevonden door een verzekeringsarts en een arbeidsdeskundige van het Uwv. De verzekeringsarts heeft vastgesteld dat appellante bij het verrichten van werkzaamheden beperkingen heeft en heeft die beperkingen neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 29 september 2020. De arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellante niet meer geschikt is voor haar laatste werk. De arbeidsdeskundige heeft vervolgens voor appellante geen functies kunnen selecteren en een mate van arbeidsongeschiktheid berekend van 100%. Het Uwv heeft bij besluit van 13 oktober 2020 aan appellante met ingang van
4 november 2020 een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet WIA toegekend.
1.2.
In de bezwaarfase hebben een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep onderzoek gedaan en rapporten opgesteld. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft, anders dan de arbeidsdeskundige, wel voldoende functies kunnen selecteren en een mate van arbeidsongeschiktheid berekend van 20,54%. Het Uwv heeft op basis hiervan aanleiding gezien voor wijziging van zijn standpunt. Met het bestreden besluit is de mate van arbeidsongeschiktheid met ingang van 4 november 2020 gewijzigd naar 20,54%. Daarbij is meegedeeld dat de WIA-uitkering pas wordt beëindigd zodra de loongerelateerde WGA-uitkering de maximale duur heeft bereikt.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat het medisch onderzoek zorgvuldig is verricht en dat er geen reden is om te twijfelen aan de juistheid van het medisch oordeel dat aan het bestreden besluit ten grondslag ligt. Uit wat appellante heeft aangevoerd volgt niet dat er bij de verzekeringsartsen een onvolledig beeld bestond van haar medische situatie. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft inzichtelijk en overtuigend gemotiveerd waarom er in de door appellante overgelegde medische informatie geen aanleiding wordt gezien om haar meer beperkt te achten. De FML van 29 september 2020 is correct vastgesteld. Volgens de rechtbank heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep op voldoende wijze toegelicht dat de geselecteerde functies de belastbaarheid van appellante niet overschrijden. Deze arbeidsdeskundige heeft er op gewezen dat voor alle geselecteerde functies opleidingsniveau 1 is vereist en dat appellante volgens artikel 9 van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten (Schattingsbesluit) kan voldoen aan de voor die functies vereiste mondelinge beheersing van de Nederlandse taal en eenvoudig computergebruik en zij deze bekwaamheden binnen zes maanden kan verwerven, omdat er geen beperkingen zijn vastgesteld in het vasthouden van aandacht en herinneren. Dit betekent dat het bestreden besluit ook op een deugdelijke arbeidskundige grondslag berust, aldus de rechtbank.
Het hoger beroep van appellante
3. Appellante is het met die uitspraak van de rechtbank niet eens. Wat zij daartegen heeft aangevoerd, wordt hierna besproken.

Het oordeel van de Raad

4.1.
De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het besluit waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante per 4 november 2020 is vastgesteld op 20,54%, in stand heeft gelaten. Hij doet dat aan de hand van de argumenten die appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. Hierna legt de Raad uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4.2.
De wettelijke regels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak. De bijlage maakt deel uit van de uitspraak.
4.3.
Op grond van artikel 5 van de Wet WIA bestaat recht op een WIA-uitkering als een betrokkene ten minste 35% arbeidsongeschikt is. De mate van arbeidsongeschiktheid wordt berekend door het loon dat een betrokkene in zijn laatste werk nog had kunnen verdienen, te vergelijken met het loon dat hij kan verdienen in passende functies. Deze beoordeling is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek. Beide aspecten worden hieronder besproken.
Medische beoordeling
4.4.
Appellante heeft aangevoerd dat in de FML van 29 september 2020 onvoldoende rekening is gehouden met haar klachten. Ten onrechte zijn geen beperkingen aangenomen ten aanzien van de aspecten spreken, schrijven en lezen, nu zij analfabete is en zij de Nederlandse taal niet beheerst. Ook zijn onvoldoende beperkingen aangenomen vanwege obesitas, een aandoening aan de wervelkolom en schouder- en lage rugklachten. Deze beroepsgrond slaagt niet.
4.4.1.
De rechtbank wordt gevolgd in haar oordeel dat er geen reden is om te twijfelen aan de juistheid van de medische beoordeling. Niet gebleken is dat appellante analfabete is of de Nederlandse taal niet beheerst als gevolg van een medische stoornis, zodat er terecht geen beperkingen op de aspecten spreken, schrijven en lezen zijn aangenomen. De door appellante genoemde lichamelijke klachten als gevolg van gegeneraliseerde artrose en obesitas zijn door de verzekeringsartsen kenbaar betrokken bij de beoordeling van haar belastbaarheid. Vanwege die klachten hebben de verzekeringsartsen geconcludeerd dat appellante aangewezen is op fysiek lichte activiteiten en zijn er in de FML van 29 september 2020 verschillende beperkingen neergelegd in de rubrieken fysieke omgevingseisen, dynamische handelingen en statische houdingen. Appellante heeft ook in hoger beroep geen medische informatie overgelegd die steun biedt voor de stelling dat er meer of verdergaande beperkingen moeten worden aangenomen en ook anderszins bevat het dossier geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de verzekeringsartsen de beperkingen voortkomend uit haar lichamelijke klachten hebben onderschat.
Arbeidskundige beoordeling
4.5.
Appellante heeft ook in hoger beroep aangevoerd dat aan de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit een motiveringsgebrek kleeft, omdat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in de bezwaarfase functies voor appellante heeft geselecteerd, die eerder door de arbeidsdeskundige als niet passend werden beschouwd. Deze beroepsgrond slaagt niet.
4.5.1.
Dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in de bezwaarfase, in tegenstelling tot de arbeidsdeskundige, wel functies voor appellante heeft geselecteerd, vormt onderdeel van de volledige heroverweging in bezwaar, zoals artikel 7:11, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht voorschrijft. Dit leidt op zichzelf niet tot het oordeel dat het bestreden besluit niet deugdelijk is gemotiveerd. De rechtbank heeft dan ook terecht getoetst of de door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep geselecteerde functies voor appellante geschikt zijn.
4.6.
Appellante heeft aangevoerd dat zij vanuit medisch opzicht niet in staat is de geselecteerde functies te vervullen. Deze beroepsgrond slaagt evenmin.
4.6.1.
Het oordeel van de rechtbank over de medische geschiktheid van de geselecteerde functies en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen worden onderschreven. Naar aanleiding van wat in hoger beroep is aangevoerd over de functie textielproductenmaker (SBC-code 111160) wordt daaraan het volgende toegevoegd. In deze functie is op basis van de in het CBBS opgenomen gegevens geen sprake van een kenmerkende belasting op het aspect trillingsbelasting. Volgens vaste rechtspraak van de Raad (zie de uitspraak van
8 augustus 2006, ECLI:NL:CRVB:2006:AY6390) dient in beginsel te worden uitgegaan van de juistheid van de in het CBBS opgenomen gegevens. De enkele stelling van appellante dat het werken met een naaimachine wel moet leiden tot een kenmerkende belasting op het aspect trillingsbelasting is onvoldoende om te twijfelen aan de juistheid van de CBBS-gegevens. Ook de conclusie van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep dat de belastbaarheid in deze functie op het aspect tillen niet wordt overschreden, omdat de te verplaatsen stapels stof kunnen worden gehalveerd in stapels van 4 kg, wordt gevolgd.
4.7.
Appellante heeft daarnaast in hoger beroep herhaald dat de geselecteerde functies voor haar ook ongeschikt zijn, omdat zij niet voldoet aan de voor die functies gestelde opleidingseisen vanwege analfabetisme en het niet beheersen van de Nederlandse taal. Deze beroepsgrond slaagt niet.
4.7.1.
Met de rechtbank wordt geoordeeld dat hetgeen appellante heeft aangevoerd geen reden vormt om aan te nemen dat zij niet geschikt is voor de geselecteerde functies. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in het rapport van 23 april 2021 navolgbaar uiteengezet waarom in het geval van appellante uitgegaan kan worden van mondelinge beheersing van de Nederlandse taal op eenvoudig niveau en van de vereiste opleidingseisen. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft het opleidingsniveau van appellante vastgesteld op 1: geen tot enkele jaren basisonderwijs. Voor alle geselecteerde functies is opleidingsniveau 1 vereist. Ten aanzien van de ontbrekende beheersing van de Nederlandse taal heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep gelet op dat opleidingsniveau gewezen op de fictie van artikel 9, aanhef en onder a, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten dat appellante de bekwaamheid van mondelinge beheersing van de Nederlandse taal binnen zes maanden kan verwerven. In de Regeling nadere invulling algemeen gebruikelijke bekwaamheden van 15 september 2004 (Stcrt. 2004, 182) is immers vastgelegd dat onder mondelinge beheersing van de Nederlandse taal als bedoeld in artikel 9, onderdeel a, van het Schattingsbesluit wordt verstaan: het verstaan en spreken van de Nederlandse taal voor zover dit nodig is bij functies waarvoor geen opleiding dan wel een opleidingsniveau tot afgerond basisonderwijs vereist is. Blijkens de toelichting is dit het laagste opleidingsniveau in het CBBS. Deze fictie ziet qua taalvaardigheid op de mondelinge beheersing, waardoor het gestelde analfabetisme, niet aan het toepassen van die fictie in de weg staat. Verder heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep per geselecteerde functie toegelicht dat er los van eenvoudige steeds terugkerende woorden en of codes niet gelezen hoeft te worden en dat als er incidenteel toch gelezen moet worden, er een beroep kan worden gedaan op een collega of leidinggevende. Deze toelichting wordt gevolgd.
4.8.
Omdat twijfel aan de arbeidskundige beoordeling ontbreekt, bestaat er geen aanleiding over te gaan tot benoeming van een deskundige.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid op 20,54% in stand blijft.
6. Appellante krijgt daarom geen vergoeding voor haar proceskosten. Zij krijgt ook het betaalde griffierecht niet terug.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.L. Noort, in tegenwoordigheid van K.M. Geerman als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 25 oktober 2023.
(getekend) M.L. Noort
(getekend) K.M. Geerman

Bijlage

Artikel 7:11, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht
Indien het bezwaar ontvankelijk is, vindt op grondslag daarvan een heroverweging van het bestreden besluit plaats.
Artikel 9, aanhef en onder a, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten
Bij bepaling van hetgeen betrokkene nog met arbeid kan verdienen worden de volgende regels in acht genomen:
a. in aanmerking wordt genomen die algemeen geaccepteerde arbeid waarmee betrokkene per uur het meest kan verdienen, waaronder mede wordt begrepen arbeid waarvoor bekwaamheden nodig zijn die algemeen gebruikelijk zijn en binnen zes maanden kunnen worden verworven, tenzij betrokkene niet over dergelijke bekwaamheden beschikt en als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek dergelijke bekwaamheden niet kan verwerven. Onder deze bekwaamheden worden ten minste verstaan mondelinge beheersing van de Nederlandse taal en eenvoudig computergebruik. Deze arbeid wordt nader omschreven in de vorm van ten minste drie verschillende in Nederland uitgeoefende functies. Deze functies vertegenwoordigen ieder ten minste drie arbeidsplaatsen. De gegevens met betrekking tot de in aanmerking genomen functies, met alle daaraan verbonden specifieke aspecten inzake belasting, beloning en opleidingseisen mogen op het moment van de datum waarop de ter gelegenheid van de arbeidsongeschiktheidsbeoordeling gegeven beschikking betrekking heeft, niet ouder zijn dan 36 maanden;
Artikel 5 van de Wet WIA
Gedeeltelijk arbeidsgeschikt is hij die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, doch die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is.
Artikel 6, eerste lid, van de Wet WIA
De beoordeling of iemand volledig en duurzaam arbeidsongeschikt of gedeeltelijk arbeidsgeschikt is, wordt gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek.