ECLI:NL:CRVB:2023:1935

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 oktober 2023
Publicatiedatum
19 oktober 2023
Zaaknummer
21/1491 WLZ & 23/1823 WLZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag Wlz-zorg en indicatie zorgprofiel VG04 voor appellant met psychische stoornis en verstandelijke beperking

In deze uitspraak van de Centrale Raad van Beroep op 11 oktober 2023, wordt de afwijzing van de aanvraag van appellant om zorg op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz) door het CIZ behandeld. Appellant, geboren in 2009, heeft een aanvraag ingediend voor Wlz-zorg, maar het CIZ heeft deze aanvraag afgewezen op basis van het feit dat er geen blijvende behoefte aan 24 uur per dag zorg in de nabijheid kon worden vastgesteld. De rechtbank heeft de afwijzing van het CIZ in stand gelaten, wat appellant heeft doen besluiten om hoger beroep aan te tekenen.

De Raad is van mening dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat appellant op het moment van de aanvraag geen toegang had tot de Wlz. De Raad bevestigt dat het CIZ het zorgprofiel VG04 ‘Wonen met begeleiding en intensieve verzorging’ als het meest passende zorgprofiel heeft gekozen. De Raad oordeelt dat er geen aanleiding is voor een eerdere ingangsdatum van de indicatie dan de door het CIZ gekozen datum van 6 februari 2023. De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting waar de ouders van appellant en een zorgcoach aanwezig waren, en heeft de argumenten van beide partijen zorgvuldig gewogen.

Uiteindelijk komt de Raad tot de conclusie dat het hoger beroep van appellant niet slaagt en dat zowel de uitspraak van de rechtbank als het besluit van het CIZ in stand blijven. Appellant krijgt geen vergoeding voor zijn proceskosten en het betaalde griffierecht wordt niet teruggegeven.

Uitspraak

21/1491 WLZ en 23/1823 WLZ
Datum uitspraak: 11 oktober 2023
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 26 maart 2021, 20/1882 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het beroep tegen het besluit van het CIZ van 21 februari 2023
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het CIZ
PROCESVERLOOP
Met een besluit van 24 december 2019 heeft het CIZ de aanvraag van appellant om zorg op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz) afgewezen. Appellant heeft daartegen bezwaar gemaakt, maar het CIZ is met een besluit van 27 mei 2020 (bestreden besluit 1) bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
Appellant heeft tegen bestreden besluit 1 beroep ingesteld. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak het beroep ongegrond verklaard.
Namens appellant heeft mr. N.E. van Uitert, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het CIZ heeft een verweerschrift ingediend. Beide partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het CIZ heeft op 21 februari 2023 een nieuwe beslissing op bezwaar genomen (bestreden besluit 2). Hierbij heeft het CIZ appellant op grond van het bepaalde bij en krachtens de Wlz per 6 februari 2023 geïndiceerd voor zorgprofiel VG04 ‘Wonen met begeleiding en intensieve verzorging’. Appellant heeft gronden tegen dit besluit aangevoerd en het CIZ heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 30 augustus 2023. Voor appellant zijn de ouders [ouder appellant 1] en [ouder appellant 2] verschenen, bijgestaan door [naam zorgcoach], zorgcoach. Het CIZ heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. I.C.J.G. van Maris-Kindt en mr. S. Kersjes-van Bussel.

OVERWEGINGEN

Samenvatting

Deze uitspraak gaat over de vraag of het oordeel van de rechtbank juist is dat het CIZ de aanvraag van appellant om Wlz-zorg terecht heeft afgewezen. De Raad is het met de rechtbank eens dat appellant op dat moment geen toegang had tot de Wlz, omdat een blijvende behoefte aan 24 uur per dag zorg in de nabijheid bij appellant nog niet kon worden vastgesteld. De Raad oordeelt verder dat het CIZ met VG04 ‘Wonen met begeleiding en intensieve verzorging’ het voor appellant best passende zorgprofiel heeft gekozen en dat er geen aanleiding is voor een eerdere dan de door het CIZ gekozen ingangsdatum van de indicatie.

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant, geboren in 2009, is onder meer bekend met een oppositioneel-opstandige gedragsstoornis, een onveilige hechtingsrepresentatie en een verstandelijke beperking. Op 14 oktober 2019 heeft hij een aanvraag ingediend voor zorg op grond van de Wlz. Deze aanvraag heeft geleid tot de in het procesverloop weergegeven besluitvorming.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen bestreden besluit 1 ongegrond verklaard en daarmee bestreden besluit 1 in stand gelaten. Daartoe heeft de rechtbank, samengevat, het volgende overwogen. De stelling van appellant dat sprake is van een onzorgvuldig medisch onderzoek slaagt niet. De medische adviezen zijn op onpartijdige, objectieve en inzichtelijke wijze opgesteld en het CIZ heeft mogen uitgaan van de juistheid van deze adviezen en de daarin weergegeven conclusie dat appellant geen toegang heeft tot de Wlz. Het CIZ heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat, gezien de leeftijd van appellant, niet vaststaat dat hij geen ontwikkelingsmogelijkheden heeft en dus dat niet is in te schatten welke mate van zorg voor hem nodig zal blijven, zodat nu niet kan worden vastgesteld dat bij appellant sprake is van de grondslag verstandelijke handicap. Ook is het CIZ er terecht van uitgegaan dat de zorgbehoefte hoofdzakelijk voortkomt uit de psychische stoornis, die geen recht geeft op Wlzzorg.
De standpunten van partijen in het hoger beroep
3.1.
Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Hij heeft dit standpunt gemotiveerd.
3.2.
In het verweerschrift heeft het CIZ zich, onder verwijzing naar een advies van zijn medisch adviseur van 25 juni 2021, op het standpunt gesteld dat nu ook de grondslag verstandelijke handicap bij appellant kan worden vastgesteld. Appellant komt desondanks niet in aanmerking voor Wlz-zorg, omdat geen blijvende noodzaak voor 24 uur per dag zorg in de nabijheid kan worden vastgesteld.
Bestreden besluit 2
4. In bestreden besluit 2 heeft het CIZ zich op het volgende standpunt gesteld. Bij appellant is sprake van de grondslagen psychische stoornis en verstandelijke handicap. Vanwege deze grondslagen heeft hij een blijvende behoefte aan 24 uur per dag zorg in de nabijheid om ernstig nadeel voor hemzelf te voorkomen. Appellant heeft dus toegang tot de Wlz. Zorgprofiel VG04 ‘Wonen met begeleiding en intensieve verzorging’ is het best passende zorgprofiel. De zorgprofielen VG05 ‘Wonen met intensieve begeleiding en intensieve verzorging’ en VG06 ‘Wonen met intensieve begeleiding, verzorging en gedragsregulering’ zijn minder passend. De Wlz-indicatie gaat in op 6 februari 2023, omdat er toen voldoende onderbouwing van een deskundige was over de blijvende behoefte aan 24 uur per dag zorg in de nabijheid.
Het standpunt van appellant over bestreden besluit 2
5. Appellant is het met bestreden besluit 2 niet eens. Hij heeft ten eerste aangevoerd dat zorgprofiel VG04 ‘Wonen met begeleiding en intensieve verzorging’ niet het best passende zorgprofiel is. Het CIZ heeft niet in zijn beoordeling betrokken dat appellant ook is gediagnosticeerd met slaapproblematiek/night terrors en ‘andere psychische stoornissen’. Er is sprake van regulatieproblematiek voortkomend uit een psychische stoornis en een verstandelijke handicap. Toezicht, begeleiding en regie zijn continu vereist. Ten tweede heeft appellant aangevoerd dat het CIZ ten onrechte de ingangsdatum van de Wlz-indicatie heeft bepaald op de datum dat de medisch adviseur het dossier heeft opgepakt. De Wlz-zorg moet worden geïndiceerd vanaf de datum van de aanvraag. De ouders van appellant hebben zorg ingekocht die voor vergoeding vanuit de Wlz in aanmerking hoort te komen. Ook omdat zij aantoonbaar continu om de noodzakelijke hulp voor appellant hebben gevraagd, mag de late toekenning van Wlz-zorg niet voor hun rekening komen.

Het oordeel van de Raad

6. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het besluit om de aanvraag van appellant om Wlz-zorg aanvankelijk af te wijzen in stand heeft gelaten. Ook beoordeelt de Raad of het CIZ op goede gronden appellant later, per 6 februari 2023, heeft geïndiceerd voor zorgprofiel VG04 ‘Wonen met begeleiding en intensieve verzorging’. Hij doet dat aan de hand van de argumenten die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank niet slaagt en dat het beroep tegen bestreden besluit 2 ongegrond is. Hierna legt de Raad uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
6.1.
De Raad stelt voorop dat hij begrijpt dat de situatie van appellant zwaar is voor hemzelf en voor het gezin en dat zijn ouders de zorg rondom appellant zo goed mogelijk willen regelen. Dat neemt echter niet weg dat de Raad gehouden is om te beoordelen of de besluitvorming van het CIZ in overeenstemming is met de toepasselijke regelgeving.
6.2.
De rechtbank is in haar uitspraak met juistheid tot de conclusie gekomen dat appellant, in de periode die daar voorlag, geen toegang had tot de Wlz. In wat appellant in hoger beroep naar voren heeft gebracht, heeft de Raad geen steun gevonden om tot een ander oordeel te komen dan waartoe de rechtbank is gekomen. Het CIZ heeft zich op goede gronden op het standpunt gesteld dat een blijvende behoefte aan 24 uur per dag zorg in de nabijheid bij appellant nog niet kon worden vastgesteld. Op grond van de informatie die op dat moment beschikbaar was, heeft het CIZ mogen concluderen dat de zelfredzaamheid van appellant nog kon toenemen door ontwikkeling, begeleiding en behandeling.
6.3.
Over bestreden besluit 2 overweegt de Raad dat het CIZ zich op goede gronden op het standpunt heeft gesteld dat VG04 ‘Wonen met begeleiding en intensieve verzorging’ het voor appellant best passende zorgprofiel is. Het CIZ heeft voldoende gemotiveerd dat dit zorgprofiel, gelet op de daarbij behorende samenhangende zorg, het beste aansluit bij de geobjectiveerde zorgbehoefte van appellant, zoals die blijkt uit de beschikbare medische informatie. Verder heeft het CIZ overtuigend gemotiveerd dat VG06 ‘Wonen met intensieve begeleiding, verzorging en gedragsregulering’ en VG05 ‘Wonen met intensieve begeleiding en intensieve verzorging’ voor appellant niet de best passende zorgprofielen zijn. Bij zorgprofiel VG06 ligt de nadruk op gedragsregulatie en is er sprake van structurele, vaak cumulatieve gedragsproblematiek. Alhoewel bij appellant sprake is van gedragsproblematiek, kan het CIZ worden gevolgd in zijn standpunt dat hierover nog teveel onduidelijkheid bestaat om dit zorgprofiel te indiceren. Bij zorgprofiel VG05 hoort meer overname van taken dan bij appellant noodzakelijk is en bij appellant is geen sprake van het specifiek verpleegkundig handelen dat in dit zorgprofiel is opgenomen. Verder ziet de Raad geen aanleiding voor het oordeel dat het CIZ de nachtangsten en slaapproblemen, die in bestreden besluit 2 zijn benoemd, en de ‘andere psychische stoornissen’ niet heeft meegewogen of dat deze klachten op zichzelf tot het indiceren van een ander zorgprofiel zouden leiden. De beroepsgrond slaagt niet.
6.4.
Het betoog van appellant dat het CIZ van een eerdere ingangsdatum van de indicatie had moeten uitgaan slaagt evenmin. Het CIZ is ten gunste van appellant afgeweken van zijn beleid door een ingangsdatum te hanteren die vóór bestreden besluit 2 ligt. Voor een ingangsdatum die verder teruggaat ziet de Raad onvoldoende aanleiding. Hierbij heeft het CIZ van belang mogen achten dat uit de overgelegde (medische) informatie telkens nieuwe inzichten over de diagnostiek en behandeling van appellant naar voren zijn gekomen, waardoor niet eerder een blijvende behoefte aan 24 uur per dag zorg in de nabijheid is vastgesteld. De Raad hecht er nog aan om op te merken dat, zelfs al zou het CIZ appellant per de datum van de aanvraag voor Wlz-zorg hebben geïndiceerd, dit – zoals ter zitting besproken – niet zonder meer betekent dat appellant de financiële compensatie zou ontvangen waar hij op hoopt.

Conclusie en gevolgen

7.1.
Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd . Dit betekent dat bestreden besluit 1 in stand blijft. Het beroep tegen bestreden besluit 2 is ongegrond. Dit betekent dat bestreden besluit 2 ook in stand blijft.
7.2.
Appellant krijgt daarom geen vergoeding voor zijn proceskosten. Hij krijgt ook het betaalde griffierecht niet terug.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • bevestigt de aangevallen uitspraak;
  • verklaart het beroep tegen het besluit van 21 februari 2023 ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door J. Brand als voorzitter en K.H. Sanders en C.W.C.A. Bruggeman als leden, in tegenwoordigheid van L.C. van Bentum als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 11 oktober 2023.
(getekend) J. Brand
(getekend) L.C. van Bentum