ECLI:NL:CRVB:2023:1924

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
27 september 2023
Publicatiedatum
16 oktober 2023
Zaaknummer
22/3098 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid en geschiktheid van geselecteerde functies na medisch onderzoek

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 27 september 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant, die minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. De uitspraak volgt op een eerdere beslissing van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) van 6 september 2022, waarin het Uwv na nieuw medisch onderzoek de belastbaarheid van appellant ongewijzigd vaststelde. Appellant, bijgestaan door zijn advocaat mr. S. Klootwijk, heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, waarbij hij aanvoerde dat de verzekeringsarts te weinig beperkingen had aangenomen en dat hij volledig arbeidsongeschikt was.

Tijdens de zitting op 6 september 2023 heeft de Raad de argumenten van appellant en het Uwv gehoord. Appellant heeft zijn klachten, waaronder hartklachten, slaapapneu en knieklachten, toegelicht en betoogd dat hij niet in staat is om 40 uur per week te werken. Het Uwv heeft in zijn verweerschrift de conclusie gehandhaafd dat appellant per 1 maart 2020 minder dan 35% arbeidsongeschikt is, onderbouwd door rapporten van de verzekeringsarts en arbeidsdeskundige.

De Raad heeft vastgesteld dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig is uitgevoerd en dat de conclusies van de verzekeringsarts voldoende zijn gemotiveerd. De Raad oordeelde dat het bestreden besluit op een toereikende medische grondslag berust en dat de geselecteerde functies in medisch opzicht geschikt zijn voor appellant. De Raad heeft het beroep van appellant ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

22.3098 WIA

Datum uitspraak: 27 september 2023
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het beroep tegen het besluit van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen van 6 september 2022
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Bij uitspraak van 28 april 2022, (ECLI:NL:CRVB:2022:977), heeft de Raad de uitspraak van de rechtbank Zeeland -West-Brabant vernietigd en met toepassing van artikel 8:113, tweede lid van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaald dat tegen het door het Uwv nieuw te nemen besluit slechts bij de Raad beroep kan worden ingesteld.
Bij besluit van 6 september 2022 (bestreden besluit) heeft het Uwv een nieuwe beslissing op bezwaar genomen.
Namens appellant heeft mr. S. Klootwijk, advocaat, tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 september 2023. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Klootwijk. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. A.C.M. Martens.

OVERWEGINGEN

1.1.
Voor een uitgebreide weergave van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de uitspraak van 28 april 2022. Hij volstaat nu met het volgende.
1.2.
De Raad heeft in zijn uitspraak van 28 april 2022 geoordeeld dat het medisch onderzoek door het Uwv niet met de vereiste zorgvuldigheid is verricht.
1.3.
Het Uwv heeft ter uitvoering van deze uitspraak het bestreden besluit genomen. In dat besluit heeft het Uwv na nieuw medisch onderzoek, de belastbaarheid van appellant ongewijzigd vastgesteld en de geselecteerde functies gehandhaafd. Het Uwv heeft vervolgens beslist dat appellant per 1 maart 2020 minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
2. Appellant heeft tegen het bestreden besluit, onder verwijzing naar zijn gronden in bezwaar, beroep en hoger beroep, aangevoerd dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep te weinig beperkingen heeft aangenomen en dat hij volledig arbeidsongeschikt is. Appellant heeft zowel lichamelijke als psychische klachten, deze zijn in de loop der tijd verergerd en daar zijn nog andere klachten bijgekomen. Onder meer heeft het Uwv de hartklachten, het slaapapneu en de knieklachten onvoldoende in acht genomen. Appellant is ook niet in staat om 40 uur per week te werken. Vanwege zijn klachten en gebrekkige beheersing van de Nederlandse taal kan appellant de voor hem geselecteerde functies niet uitvoeren. Voor appellant is onbegrijpelijk dat hij in de periode van mei 2017 tot maart 2020 en opnieuw per oktober 2021 een
WIA-uitkering ontvangt maar dat in de tussenliggende periode geen recht op een
WIA-uitkering bestaat, terwijl de klachten niet zijn verbeterd maar juist zijn verslechterd.
3. Het Uwv heeft met een verweerschrift en onder verwijzing naar de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep, zijn standpunt dat appellant per 1 maart 2020 minder dan 35% arbeidsongeschikt is, gehandhaafd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In de uitspraak van 28 april 2022 heeft de Raad het Uwv opgedragen appellant medisch te onderzoeken tijdens een fysiek spreekuurcontact met een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen omdat de oorspronkelijke beslissing op bezwaar (van 9 juli 2020) niet met de vereiste zorgvuldigheid tot stand was gekomen.
4.2.
Appellant is opgeroepen voor een hoorzitting met aansluitend een lichamelijk onderzoek door een verzekeringsarts bezwaar en beroep op 18 juli 2022. Het medisch onderzoek door de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft op een voldoende zorgvuldige wijze plaatsgevonden. Zij heeft dossierstudie verricht, kennis genomen van de informatie van de behandelend sector en appellant tijdens en na de hoorzitting psychisch en lichamelijk onderzocht. Wat appellant in de beroepsgronden en ter zitting van de Raad aan klachten heeft vermeld, stemt overeen met de klachten die de verzekeringsarts bezwaar en beroep in het rapport van 26 augustus 2022 kenbaar in de afweging heeft betrokken. Hieruit volgt dat met het bestreden besluit volledig uitvoering is gegeven aan de in de uitspraak van 28 april 2022 gegeven opdracht.
4.3.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het rapport van 26 augustus 2022 overtuigend gemotiveerd dat geen sprake is van een situatie van geen duurzaam benutbare mogelijkheden en dat er geen aanleiding bestaat om meer beperkingen aan te nemen. Zij heeft toegelicht dat uit het onderzoek is gebleken van veel pijnaangifte, bewegingsangst en ook wisselende, inconsistente uitslagen, wat meer passend is bij gedrag. Dit wordt ook bevestigd in de medische informatie van GGZ van 15 oktober 2020. Er is immers sprake van fysiek onverklaarbare klachten waarvoor appellant naar een pijn-SOLK groep werd verwezen. Niet gebleken is dat er aandoeningen zijn gemist. Dit wordt bevestigd met de aanwezige medische informatie. De knieklachten zijn bekend, namelijk milde artrose. De psychische problematiek is bekend, namelijk een ongespecificeerde persoonlijkheidsstoornis en een aanpassingsstoornis met gemengd angstige en sombere stemming. De klachten van pijn op de borst zijn bekend, waarbij sprake is van een stabiele situatie. Bij deze klachten wordt meer gedacht aan deconditionering in plaats van een cardiale verklaring zoals blijkt uit de brieven van de cardioloog van 26 augustus 2019 en 5 december 2019. Uit de journaalregels van de huisarts is niet gebleken dat sprake was van een andere medische situatie met andere, ernstigere beperkingen. Ook de milde positie-gebonden slaapapneu is bekend. Er zijn geen aanknopingspunten om aan de juistheid van de conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep te twijfelen. Voor zover appellant heeft bedoeld aan te voeren dat sprake is van een wisselende belastbaarheid op grond waarvan hij volledig arbeidsongeschikt moet worden geacht, wordt geoordeeld dat het feit dat appellant per 17 mei 2017 volledig arbeidsongeschikt werd geacht verband hield met variabele behandelmodules met wisselende intensiteit en mogelijkheden (onder meer een indicatie voor een klinische opname). Dit was rond de datum in geding niet aan de orde.
4.4.
Uit 4.2 en 4.3 volgt dat het bestreden besluit op een toereikende medische grondslag berust. Uitgaande van de juistheid van de FML van 17 december 2019 heeft het Uwv voldoende gemotiveerd dat de aan de schatting ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht geschikt zijn voor appellant. Nog daargelaten dat appellant op grond van artikel 9 van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten geacht wordt binnen een half jaar de Nederlandse taal te beheersen, heeft de arbeidsdeskundige afdoende toegelicht dat de beheersing van de Nederlandse taal van appellant goed is. Daarnaast heeft appellant ter zitting van de Raad verklaard dat hij de Nederlandse taal wel begrijpt.
4.5.
Uit 4.4 volgt dat het beroep niet slaagt.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het beroep ongegrond
.
Deze uitspraak is gedaan door F.M. Rijnbeek, in tegenwoordigheid van E.X.R. Yi als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 27 september 2023.
(getekend) F.M. Rijnbeek
(getekend) E.X.R. Yi