ECLI:NL:CRVB:2022:977

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 april 2022
Publicatiedatum
9 mei 2022
Zaaknummer
21/3610 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging WIA-uitkering en zorgvuldigheid van het medisch onderzoek

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 28 april 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van de WIA-uitkering van appellant. Appellant, die sinds 2011 met psychische klachten uitgevallen was, had in 2019 een WGA-uitkering gekregen, maar deze werd in 2020 door het Uwv beëindigd op basis van een herbeoordeling. De rechtbank Zeeland-West-Brabant had het beroep van appellant tegen deze beëindiging ongegrond verklaard, maar appellant ging in hoger beroep. De Raad oordeelde dat het bestreden besluit onzorgvuldig was voorbereid. Het medisch onderzoek dat aan de beëindiging ten grondslag lag, was onvoldoende grondig en voldeed niet aan de eisen van zorgvuldigheid, vooral gezien de complexe medische situatie van appellant. De Raad vernietigde de aangevallen uitspraak en droeg het Uwv op om opnieuw te beslissen op het bezwaar van appellant, met inachtneming van de uitspraak. Tevens werd het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellant, die in totaal € 3.036,- bedroegen.

Uitspraak

21.3610 WIA

Datum uitspraak: 28 april 2022
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 8 september 2021, 20/7763 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] ( appellant )
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. S. Klootwijk, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 april 2022. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. P.F.M. Gulickx, kantoorgenoot van mr. Klootwijk. Het Uwv heeft zich via beeldbellen laten vertegenwoordigen door mr. W.P.F. Oosterbos.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is op 19 september 2011 uitgevallen met psychische klachten voor zijn werk als operator. Het Uwv heeft op 16 september 2013, na het doorlopen van de wachttijd, geweigerd aan appellant een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), toe te kennen.
1.2.
Appellant was laatstelijk werkzaam als orderpicker voor gemiddeld 33,79 uur per week. Op 17 mei 2017 is appellant voor deze werkzaamheden opnieuw uitgevallen als gevolg van psychische klachten. Op dat moment ontving appellant een uitkering op grond van de Werkloosheidswet. Bij besluit van 6 juni 2019 heeft het Uwv appellant met ingang van 17 mei 2017 in aanmerking gebracht voor een WGA-uitkering op grond van de Wet WIA, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 80-100%.
1.3.
In het kader van een herbeoordeling heeft een verzekeringsarts van het Uwv de beperkingen van appellant weergegeven in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 17 december 2019. Een arbeidsdeskundige heeft vervolgens functies geselecteerd en op basis daarvan de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant vastgesteld op 0%. Bij besluit van 30 januari 2020 heeft het Uwv de WGA-uitkering van appellant per 1 maart 2020 beëindigd, omdat appellant, rekening houdend met de wettelijke uitlooptermijn, per die datum minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
1.4.
Bij besluit van 9 juli 2020 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 30 januari 2020, onder verwijzing naar een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 18 juni 2020 en een rapport van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 7 juli 2020, ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek op een voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Uit de rapporten van de verzekeringsartsen is gebleken dat zij op de hoogte waren van de door appellant gestelde klachten, waaronder lichamelijke en psychische klachten. Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat het Uwv op juiste gronden tot de conclusie is gekomen dat per de datum in geding geen sprake is van geen duurzaam benutbare mogelijkheden. Verder kan de rechtbank uit de beroepsgronden niet afleiden dat met de door appellant in beroep genoemde klachten onvoldoende rekening is gehouden bij het opstellen van de FML van 17 december 2019. De rechtbank is daarnaast niet gebleken dat de belasting van de voorgehouden functies de mogelijkheden van appellant overschrijdt. De mate van arbeidsongeschiktheid van appellant is volgens de rechtbank door het Uwv terecht bepaald op minder dan 35%.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant onder verwijzing naar het arrest Korošec, verzocht om een deskundige te benoemen omdat hij niet beschikt over financiële middelen om zelf een deskundige in te schakelen. Appellant heeft daarnaast, onder verwijzing naar de gronden in bezwaar en beroep, aangevoerd dat het onderzoek door het Uwv onzorgvuldig is geweest. Verder heeft hij aangevoerd dat hij volledig arbeidsongeschikt is en dat het Uwv zijn medische klachten en de daaruit voortkomende beperkingen, heeft onderschat. In de loop der jaren zijn zijn klachten verder toegenomen en inmiddels ondervindt hij ook nieuwe klachten. Per 21 oktober 2021 heeft het Uwv uiteindelijk een situatie van geen duurzaam benutbare mogelijkheden voor appellant aanwezig geacht. Gelet op zijn beperkingen is appellant niet in staat de geselecteerde functies te verrichten.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In geschil is de vraag of de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat het Uwv op juiste gronden de WIA-uitkering van appellant met ingang van 1 maart 2020 heeft beëindigd.
4.2.
Anders dan de rechtbank wordt geoordeeld dat het bestreden besluit onzorgvuldig is voorbereid. Uit de gedingstukken komt naar voren dat de verzekeringsarts appellant tijdens een spreekuur van 21 maart 2019 heeft onderzocht en zijn bevindingen neergelegd in een rapport van 7 mei 2019. Geconcludeerd is dat appellant per 17 mei 2017 op medische gronden volledig arbeidsongeschikt was, waarna hem per 17 mei 2017 een WIA-uitkering is toegekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80-100%. De verzekeringsarts heeft in zijn rapport van 7 mei 2019 ook geconcludeerd dat appellant op 7 mei 2019 weer belastbaar is voor passende arbeid, in overeenstemming met de actuele FML. Vervolgens heeft de verzekeringsarts op 17 december 2019 telefonisch contact gehad met appellant. Gerapporteerd is dat er geen wezenlijke verbetering noch significante verslechtering is opgetreden in de medische situatie van appellant. Opgemerkt wordt dat appellant via de telefoon alert en scherp klinkt zonder aanwijzingen voor ernstige concentratiestoornis of geheugenproblemen. Alles overziend kan volgens de verzekeringsarts gesteld worden dat appellant thans conform de door hem d.d. 17 december 2019 geactualiseerde FML belastbaar is. De arbeidsdeskundige heeft daarop functies geselecteerd en de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op minder dan 35%. Bij besluit van 30 januari 2020 heeft het Uwv vervolgens de WIA-uitkering van appellant met ingang van 1 maart 2020 beëindigd. Deze beëindiging is, zoals volgt uit het vorenstaande, gebaseerd op een medisch onderzoek van bijna een jaar oud en een telefoongesprek met appellant. Ook in bezwaar heeft slechts een telefonische hoorzitting (op 9 juni 2020) plaatsgevonden. Uit het aan het bestreden besluit ten grondslag liggende rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 18 juni 2020 komt naar voren dat in bezwaar is volstaan met bestudering van de dossiergegevens en de gegevens/observaties verkregen bij de telefonische hoorzitting. Alles overziende wordt geoordeeld dat met dit beperkte medisch onderzoek niet is voldaan aan de daaraan te stellen eisen van zorgvuldigheid. Daarbij is mede in aanmerking genomen het grillige uitkeringsverloop en de multipele medische problematiek van appellant. Evenmin is sprake van een volledige heroverweging in bezwaar, nu de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft volstaan met een zeer beperkt eigen onderzoek.
4.3.
Uit wat in 4.2 is overwogen volgt dat het hoger beroep slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. De overige beroepsgronden kunnen onbesproken blijven.
4.4.
Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, zal het beroep gegrond worden verklaard en het bestreden besluit worden vernietigd wegens strijd met de artikelen 3:2, eerste lid, 7:11, eerste lid, en 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Aansluitend dient te worden bezien welk vervolg aan deze uitkomst moet worden gegeven. In dit geval bestaat geen aanleiding de rechtsgevolgen van het te vernietigen besluit in stand te laten en kan de Raad evenmin zelf in de zaak voorzien. Het Uwv wordt daarom opgedragen de gebreken in het bestreden besluit te herstellen. Het Uwv dient met inachtneming van deze uitspraak opnieuw te beslissen op het bezwaar tegen het besluit van 30 januari 2020. Daarbij dient appellant alsnog medisch te worden onderzocht tijdens een fysiek spreekuurcontact met een verzekeringsarts bezwaar en beroep. Eventuele onduidelijkheden over de medische situatie van appellant op de datum in geding mogen daarbij niet ten nadele van appellant komen. Afhankelijk van de uit dit medisch onderzoek volgende conclusie, zal daarna een arbeidskundig onderzoek dienen te volgen. Met het oog op een voortvarende afdoening van het geschil bestaat aanleiding om met toepassing van artikel 8:113, tweede lid, van de Awb te bepalen dat tegen het door het Uwv nieuw te nemen besluit slechts bij de Raad beroep kan worden ingesteld.
5. Aanleiding bestaat het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellant, die worden begroot op € 1.518,- in beroep en op € 1.518,- in hoger beroep, in totaal € 3.036,-.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep gegrond en vernietigt het besluit van 9 juli 2020;
- draagt het Uwv op een nieuwe beslissing op het bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat beroep tegen de door het Uwv te nemen nieuwe beslissing op bezwaar slechts bij de Raad kan worden ingesteld;
- veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 3.036,-;
- bepaalt dat het Uwv aan appellant het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 182,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door J.P.M. Zeijen, in tegenwoordigheid van M.C.G. van Dijk als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 april 2022.
(getekend) J.P.M. Zeijen
(getekend) M.C.G. van Dijk