In deze zaak gaat het om de intrekking van bijstand en de terugvordering van een bedrag van € 20.298,98. De Centrale Raad van Beroep heeft op 3 oktober 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de eerdere beslissing van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De appellant, die sinds 3 oktober 2018 bijstand ontving, heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij pas kort voor de diefstal van zijn sieraden beschikte over deze sieraden, die een waarde van € 41.500,- vertegenwoordigen. De Raad oordeelt dat de appellant zijn inlichtingenverplichting heeft geschonden door het bezit van deze sieraden niet te melden bij de aanvraag van bijstand. Dit leidde tot de conclusie dat hij over de periode van 3 oktober 2018 tot 20 februari 2019 geen recht op bijstand had, aangezien de waarde van de sieraden het vrij te laten vermogen overschreed.
Daarnaast is er een geschil over de afwijzing van een aanvraag om bijstand, waarbij de appellant onvoldoende informatie heeft verstrekt over de aan- en verkoopprijzen van auto’s die op zijn naam stonden. De Raad concludeert dat de appellant niet heeft aangetoond dat hij in bijstandbehoevende omstandigheden verkeerde, en dat het dagelijks bestuur terecht de bijstand heeft ingetrokken en de kosten heeft teruggevorderd. De rechtbank heeft de beroepen tegen de bestreden besluiten ongegrond verklaard, en de Raad bevestigt deze uitspraak.