ECLI:NL:CRVB:2023:1897
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de goedkeuring van een zorgovereenkomst in het kader van de Wet langdurige zorg
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 4 oktober 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant. De zaak betreft een geschil over de goedkeuring van een zorgovereenkomst die door het zorgkantoor was onthouden. Appellante, de dochter van de overleden budgethouder, had een zorgovereenkomst en zorgbeschrijving ingediend, maar het zorgkantoor oordeelde dat deze niet voldeed aan de gestelde eisen. De rechtbank had het beroep van appellante tegen dit besluit ongegrond verklaard.
De Raad heeft vastgesteld dat er geen geschil bestaat over het feit dat de zorgovereenkomst niet aan de eisen voldeed. Dit betekent dat het betoog van appellante, dat het zorgkantoor ten onrechte de goedkeuring had onthouden, niet kon slagen. Appellante had aangevoerd dat er in 2020 moeilijke omstandigheden waren, maar de Raad oordeelde dat deze omstandigheden niet relevant waren voor de beoordeling van de zorgovereenkomst.
Uiteindelijk heeft de Centrale Raad van Beroep de aangevallen uitspraak bevestigd en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, met D. Hardonk-Prins als voorzitter en K.H. Sanders en J.C. Boeree als leden, in aanwezigheid van griffier R.R. Olde Engberink. De beslissing is openbaar uitgesproken op 4 oktober 2023.