ECLI:NL:CRVB:2023:1896

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 oktober 2023
Publicatiedatum
12 oktober 2023
Zaaknummer
22/1416 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van bijstand wegens vermogenstoeval na verkoop woning

In deze zaak gaat het om de vraag of het dagelijks bestuur terecht de bijstand van appellant met ingang van 11 december 2020 heeft ingetrokken. Het dagelijks bestuur is daartoe overgegaan, omdat appellant zijn woning op 11 december 2020 heeft verkocht en hij vanaf dat moment beschikte over vermogen boven de voor hem geldende vermogensgrens. De Raad is van oordeel dat het dagelijks bestuur bij de vermogensvaststelling terecht is uitgegaan van de vuistregels, zoals neergelegd in de uitspraak van 20 februari 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:792. De intrekking blijft daarom in stand. Daarnaast bestaat voor een schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn geen aanleiding, omdat de totale procedure vanaf het indienen van het bezwaarschrift niet langer dan vier jaar heeft geduurd.

Appellant ontving sinds 1 mei 2018 bijstand op grond van de Participatiewet naar de norm voor een alleenstaande. Appellant heeft zijn woning op 11 december 2020 verkocht. Met een besluit van 1 februari 2021 heeft het dagelijks bestuur de bijstand van appellant met ingang van 11 december 2020 beëindigd. Appellant heeft daartegen bezwaar gemaakt, maar het dagelijks bestuur is met een besluit van 22 juni 2021 bij de intrekking gebleven. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak het beroep ongegrond verklaard. Namens appellant heeft mr. J. Sprakel, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het dagelijks bestuur heeft een verweerschrift ingediend. De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 28 augustus 2023.

Tijdens de zitting is namens appellant verzocht om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. De Raad concludeert dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd. Dit betekent dat de intrekking van bijstand in stand blijft. Appellant krijgt daarom geen vergoeding voor zijn proceskosten en komt niet in aanmerking voor een schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn.

Uitspraak

22/1416 PW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 30 maart 2022, 21/5122 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
het dagelijks bestuur van de Intergemeentelijke Sociale Dienst Bollenstreek (dagelijks bestuur)
Datum uitspraak: 9 oktober 2023

PROCESVERLOOP

Met een besluit van 1 februari 2021 heeft het dagelijks bestuur de bijstand van appellant ingetrokken. Appellant heeft daartegen bezwaar gemaakt, maar het dagelijks bestuur is met een besluit van 22 juni 2021 (bestreden besluit) bij de intrekking gebleven.
Appellant heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak het beroep ongegrond verklaard.
Namens appellant heeft mr. J. Sprakel, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het dagelijks bestuur heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 28 augustus 2023. Voor appellant is mr. Sprakel verschenen. Het dagelijks bestuur heeft zich – door middel van videobellen – laten vertegenwoordigen door mr. D.F. Rosenbaum.
Tijdens de zitting is namens appellant verzocht om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn.

OVERWEGINGEN

Samenvatting

In deze zaak gaat het om de vraag of het dagelijks bestuur terecht de bijstand van appellant met ingang van 11 december 2020 heeft ingetrokken. Het dagelijks bestuur is daartoe overgegaan, omdat appellant zijn woning op 11 december 2020 heeft verkocht en hij vanaf dat moment beschikte over vermogen boven de voor hem geldende vermogensgrens. De Raad is van oordeel dat het dagelijks bestuur bij de vermogensvaststelling terecht is uitgegaan van de vuistregels, zoals neergelegd in de uitspraak van 20 februari 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:792. De intrekking blijft daarom in stand. Daarnaast bestaat voor een schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn geen aanleiding, omdat de totale procedure vanaf het indienen van het bezwaarschrift niet langer dan vier jaar heeft geduurd.

Inleiding

1. In deze zaak zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant ontving sinds 1 mei 2018 bijstand op grond van de Participatiewet naar de norm voor een alleenstaande. Appellant woont op adres X. De woning op dat adres heeft appellant op 11 december 2020 verkocht.
1.2.
Met een besluit van 1 februari 2021, na bezwaar gehandhaafd bij het bestreden besluit, heeft het dagelijks bestuur de bijstand van appellant met ingang van 11 december 2020 beëindigd (lees: ingetrokken). Aan het bestreden besluit ligt – samengevat weergegeven – ten grondslag dat appellant door de verkoop van zijn woning met ingang van 11 december 2020 beschikt over vermogen boven de voor hem geldende vermogensgrens.
1.3.
Met een besluit van 30 maart 2021 heeft het dagelijks bestuur aan appellant met ingang van 11 december 2020 weer bijstand toegekend naar de norm voor een alleenstaande.
De uitspraak van de rechtbank
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten.
Het standpunt van appellant
3. Appellant is het met de aangevallen uitspraak niet eens. Wat hij daartegen heeft aangevoerd wordt hierna besproken.

Het oordeel van de Raad

4.1.
De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het besluit tot intrekking van de bijstand in stand heeft gelaten. Hij doet dat aan de hand van de argumenten die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. Hierna legt de Raad uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Procesbelang
4.2.
Gelet op het besluit van 30 maart 2021 is de vraag opgekomen of appellant nog voldoende procesbelang heeft bij een oordeel over de aangevallen uitspraak. Anders dan het dagelijks bestuur is de Raad van oordeel dat appellant een belang heeft behouden bij een inhoudelijke beoordeling van zijn bezwaar tegen het besluit van 1 februari 2021. In dit verband heeft de gemachtigde van appellant (ook) ter zitting terecht gewezen op het verzoek om vergoeding van de kosten van rechtsbijstand in de bezwaarfase.
De intrekking is rechtmatig
4.3.
Bij de vaststelling van het vermogen van appellant per 11 december 2020 heeft het dagelijks bestuur de vuistregels uit de uitspraak van de Raad van 20 februari 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:792 toegepast. De gemachtigde van appellant heeft niet bestreden dat de berekening van het vermogen, zoals neergelegd in het aan het bestreden besluit ten grondslag gelegde advies van de bezwaarschriftencommissie van 22 juni 2022, in overeenstemming is met de vuistregels uit die uitspraak. Appellant is het echter niet eens met de in die uitspraak geïntroduceerde systematiek voor de vaststelling van het vermogen bij vermogenstoeval. Volgens appellant is geen sprake van een reële berekening, maar van een fictieve berekening waarbij in onvoldoende mate rekening wordt gehouden met negatief vermogen. Deze beroepsgrond slaagt niet. Anders dan appellant betoogt, ziet de Raad geen aanleiding om de systematiek voor de vaststelling van het vermogen bij vermogenstoeval te wijzigen. Voor een toelichting volstaat de Raad hier met een verwijzing naar zijn hiervoor genoemde uitspraak uit 2018.
Geen overschrijding van de redelijke termijn
4.4.
Appellant heeft ten slotte verzocht om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn, bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden. De redelijke termijn is voor een procedure in drie instanties in zaken zoals deze in beginsel niet overschreden als die procedure in haar geheel niet langer dan vier jaar heeft geduurd. De redelijke termijn is in dit geval aangevangen met de ontvangst van het bezwaarschrift op 7 februari 2021. Tot het moment van deze uitspraak zijn dus nog geen vier jaar verstreken.

Conclusie en gevolgen

4.5.
Uit 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd. Dit betekent dat de intrekking van bijstand in stand blijft.
5. Appellant krijgt daarom geen vergoeding voor zijn proceskosten. Hij krijgt ook het betaalde griffierecht niet terug. Ten slotte komt appellant niet in aanmerking voor een schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • bevestigt de aangevallen uitspraak;
  • wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door A.J. Schaap, in tegenwoordigheid van N. van der Horn als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 9 oktober 2023.
(getekend) A.J. Schaap
(getekend) N. van der Horn