ECLI:NL:CRVB:2023:1877

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 oktober 2023
Publicatiedatum
11 oktober 2023
Zaaknummer
22/3088 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering IVA-uitkering op basis van duurzaamheid van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 11 oktober 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de weigering van het Uwv om appellante een IVA-uitkering toe te kennen. De Raad oordeelt dat het Uwv terecht heeft geweigerd een IVA-uitkering toe te kennen, omdat de volledige arbeidsongeschiktheid van appellante niet duurzaam is. Appellante had eerder een loongerelateerde WGA-uitkering ontvangen, maar het Uwv heeft na medisch onderzoek vastgesteld dat haar beperkingen niet leiden tot volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid. De rechtbank Oost-Brabant had eerder het beroep van appellante gegrond verklaard, maar de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand gelaten. Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat de besluitvorming onzorgvuldig was, omdat zij niet fysiek door een verzekeringsarts was gezien. De Raad heeft deze argumenten verworpen en bevestigd dat het medisch onderzoek voldoende zorgvuldig is geweest. De Raad concludeert dat de inschatting van de herstelkansen door het Uwv adequaat was en dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de medische beoordeling. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en appellante krijgt geen vergoeding voor proceskosten of griffierecht.

Uitspraak

22/3088 WIA
Datum uitspraak: 11 oktober 2023
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 30 augustus 2022, 21/1861 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Met een besluit van 12 januari 2021 heeft het Uwv appellante met ingang van 28 januari 2021 een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend. Appellante heeft daartegen bezwaar gemaakt, maar het Uwv is met een besluit van 12 juli 2021 (bestreden besluit) bij de toekenning van de WGA-uitkering gebleven. Het Uwv heeft dus geweigerd appellante een IVA-uitkering toe te kennen.
Appellante heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd, maar de rechtsgevolgen daarvan in stand gelaten.
Namens appellante heeft mr. L. Boon, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift en nadere stukken ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 30 augustus 2023. Voor appellante zijn verschenen haar echtgenoot en mr. Boon. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.I. Damsma.

OVERWEGINGEN

Samenvatting

Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht heeft geweigerd appellante een
IVA-uitkering toe te kennen, omdat de volledige arbeidsongeschiktheid niet duurzaam is. Volgens appellante zijn de beperkingen duurzaam. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv terecht heeft geweigerd een IVA-uitkering toe te kennen.

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Bij besluit van 12 januari 2021 heeft het Uwv appellante na afloop van de voorgeschreven wachttijd met ingang van 28 januari 2021 een loongerelateerde
WGA-uitkering op grond van de Wet WIA toegekend. Na onderzoek door een verzekeringsarts en een arbeidsdeskundige van het Uwv is de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante vastgesteld op 100%.
1.2.
In de bezwaarfase hebben een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep onderzoek gedaan en rapporten opgesteld. Het Uwv heeft op basis hiervan geen aanleiding gezien voor wijziging van zijn standpunt. Het Uwv heeft appellante volledig maar niet duurzaam arbeidsongeschikt geacht en heeft dan ook geweigerd haar een IVA-uitkering toe te kennen.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft geoordeeld dat het medisch onderzoek voldoende zorgvuldig is geweest en dat de inschatting van de herstelkansen door de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoet aan de eisen die deze Raad daaraan heeft gesteld. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft voldoende inzichtelijk gemotiveerd dat verbetering van de belastbaarheid bij adequate behandeling mogelijk binnen een jaar te verwachten is. De rechtbank heeft ook geen aanleiding gezien om te twijfelen aan de inhoudelijke beoordeling van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. In dat kader heeft de rechtbank overwogen dat de inhoud van de brief van 5 oktober 2020 van de psychiater en het verslag van de bedrijfsarts niet in tegenspraak zijn met het beeld dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft van de herstelkansen en wat daarvoor nodig is. Dat uit de informatie van 18 mei 2022 van de psychiater weliswaar blijkt dat appellante een terugval heeft gehad naar aanleiding van het intensiveren van de behandeling brengt volgens de rechtbank niet mee dat de verwachting van de verzekeringsarts bezwaar en beroep voor de datum in geding van 28 januari 2021 voor onjuist moet worden gehouden. De herstelkansen moeten namelijk worden ingeschat op basis van de verwachtingen op het moment van de WIA-beoordeling. Uit de verklaring van de psychiater van 5 oktober 2020 blijkt dat op het beoordelingsmoment nog sprake was van een behandeling die gericht was op herstel van de gezondheidstoestand van appellante. Uit niets blijkt dat toen al sprake was van behandeling die alleen gericht was op behoud van de situatie en voorkomen van erger, aldus de rechtbank. De rechtbank heeft verder geoordeeld dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in het rapport van 9 juli 2021 onvoldoende inzichtelijk heeft gemaakt dat de duurzame beperkingen van appellante niet leiden tot duurzame arbeidsongeschiktheid, zodat het bestreden besluit niet berust op een deugdelijke motivering. In beroep is met behulp van de aanvullende motiveringen van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en arbeidsdeskundige bezwaar en beroep naar het oordeel van de rechtbank wel inzichtelijk gemaakt dat de beperkingen in de belastbaarheid van appellante die duurzaam worden geacht niet leiden tot volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid. Omdat pas in beroep een afdoende motivering is gegeven heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd, maar de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand gelaten.
Het hoger beroep van appellante
3.1.
Appellante is het met die uitspraak van de rechtbank niet eens, voor zover de rechtbank de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand heeft gelaten. Appellante heeft zich op het standpunt gesteld dat sprake is van onzorgvuldige besluitvorming, omdat zij niet fysiek is gezien door een verzekeringsarts. In dat kader heeft zij verwezen naar een uitspraak van de Raad van 23 juni 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:1491. Verder heeft appellante herhaald dat zij wel duurzaam arbeidsongeschikt is en dat het Uwv de inschatting van haar herstelkansen onvoldoende heeft gemotiveerd. Zij heeft ter onderbouwing van dat standpunt verwezen naar informatie van 13 november 2020 van de bedrijfsarts, en naar informatie van 5 oktober 2020 en 1 maart 2021 van de behandelend psychiater. De in de beroepsfase ingediende informatie van 18 mei 2022 van de behandelend psychiater, waaruit blijkt dat appellante ernstig decompenseerde na psychotherapeutische behandeling, is weliswaar na de datum in geding (van 28 januari 2021), maar volgens appellante is deze informatie wel in lijn met de eerdere informatie van de psychiater. Appellante heeft tot slot gesteld dat zij de geselecteerde functies, zoals benoemd in het rapport van 10 juni 2022 van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep, niet kan verrichten.
3.2.
Het Uwv heeft, mede onder verwijzing naar een rapport van 7 augustus 2023 van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.

Het oordeel van de Raad

4.1.
De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het besluit om aan appellante geen
IVA-uitkering toe te kennen in stand heeft gelaten. Hij doet dat aan de hand van de argumenten die appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. Hierna legt de Raad uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4.2.
De wettelijke regels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak. De bijlage maakt deel uit van de uitspraak.
4.3.
Niet in geschil is dat appellante volledig arbeidsongeschikt is. Gelet op de door partijen ingenomen standpunten, ligt de vraag voor of de arbeidsongeschiktheid van appellante op de datum in geding, 28 januari 2021, geacht moet worden volledig en duurzaam te zijn, zodat appellante op grond van artikel 47 van de Wet WIA recht heeft op een IVA- in plaats van een WGA-uitkering.
4.4.
De Raad heeft in zijn uitspraak van 4 februari 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BH1896, geoordeeld dat de verzekeringsarts zich een oordeel dient te vormen over de duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid in de zin van artikel 4 van de Wet WIA. Hierbij moet hij een inschatting maken van de herstelkansen, in de zin van een verbetering van de functionele mogelijkheden van de verzekerde. De inschatting van de verzekeringsarts van de kans op herstel in het eerste jaar na het ontstaan van het recht op uitkering en in de periode daarna dient te berusten op een concrete en deugdelijke afweging van de feiten en omstandigheden die bij de individuele verzekerde aan de orde zijn, voor zover die feiten en omstandigheden betrekking hebben op de medische situatie van de verzekerde op de datum in geding. Indien die inschatting berust op een (ingezette) medische behandeling, is een onderbouwing vereist die ziet op het mogelijke resultaat daarvan voor de individuele verzekerde.
4.5.
Appellante heeft zich in hoger beroep, onder verwijzing naar een uitspraak van 23 juni 2021 van deze Raad, op het standpunt gesteld dat sprake is geweest van onzorgvuldige besluitvorming, omdat zij niet fysiek is gezien door een verzekeringsarts. Deze grond slaagt niet.
4.5.1.
De door appellante genoemde uitspraak is, zoals ook het Uwv terecht heeft opgemerkt, niet van toepassing op deze zaak, omdat in de primaire fase sprake is geweest van een onderzoek door een geregistreerde verzekeringsarts.
4.5.2.
Geoordeeld wordt dat sprake is geweest van een zorgvuldig medisch onderzoek. Het enkele feit dat appellante niet is gezien op een fysiek spreekuur maakt dat in dit geval niet anders. Daarbij is het volgende van belang. De verzekeringsarts heeft dossieronderzoek gedaan en een telefonisch spreekuur verricht, waar met appellante maar voornamelijk met haar echtgenoot en haar begeleider is gesproken. De verzekeringsarts heeft ook informatie van de bedrijfsarts en informatie van 5 oktober 2020 van de behandelend psychiater bij de beoordeling betrokken. Verder heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep het dossier bestudeerd en heeft informatie van 1 maart 2021 van de behandelend psychiater bij de beoordeling betrokken. In rapporten van 2 juli 2021 en 7 augustus 2023 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep overtuigend gemotiveerd dat een medisch spreekuur in bezwaar geen toegevoegde waarde zou hebben gehad. Daaraan wordt nog toegevoegd dat in dit geval de verzekeringsarts bezwaar en beroep uitsluitend de vraag diende te beantwoorden of appellante duurzaam arbeidsongeschikt moest worden geacht. Met de in het dossier aanwezige stukken, waaronder de informatie van 5 oktober 2020 en 1 maart 2021, beschikte de verzekeringsarts over voldoende informatie om deze vraag te beantwoorden, zonder appellante zelf te zien.
4.6.
Appellante heeft in hoger beroep herhaald dat zij wel duurzaam arbeidsongeschikt is, dan wel dat het Uwv de inschatting van haar herstelkansen onvoldoende heeft gemotiveerd. Deze grond slaagt niet.
4.6.1.
De grond vormt een herhaling van wat appellante in beroep naar voren heeft gebracht. De rechtbank wordt gevolgd in haar oordeel dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de volledige arbeidsongeschiktheid van appellante op 28 januari 2021 niet ook duurzaam is. De overwegingen die de rechtbank aan dit oordeel ten grondslag heeft gelegd worden geheel onderschreven. Met de rechtbank wordt dan ook geoordeeld dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep in de rapporten van 2 juli 2021 en 8 juni 2022 aan de hand van het Beoordelingskader duurzaamheid op inzichtelijke en navolgbare wijze heeft toegelicht dat wat betreft de psychische klachten nog behandelmogelijkheden zijn voor appellante en dat daardoor een meer dan geringe kans op verbetering van de functionele mogelijkheden bestaat. In hoger beroep heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat nog eens toegelicht in het rapport van 7 augustus 2023. De omstandigheid dat de door de psychiater na 28 januari 2021 ingezette behandeling tot een ernstige terugval heeft geleid, zoals blijkt uit de in de beroepsfase overgelegde informatie van 18 mei 2022 van de behandelend psychiater, brengt niet mee dat de verwachting van de verzekeringsarts bezwaar en beroep voor de in geding van belang zijnde datum van 28 januari 2021 onjuist is. Omdat geen twijfel bestaat over de juistheid van de medische beoordeling door het Uwv, wordt geen aanleiding gezien voor het inschakelen van een onafhankelijk deskundige. Dit verzoek van appellante wordt daarom afgewezen.
4.7.
Appellante heeft in hoger beroep gesteld dat zij de geselecteerde functies, zoals benoemd in het rapport van 10 juni 2022 van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep, niet kan verrichten. Ook deze grond slaagt niet.
4.7.1.
Met de rechtbank wordt geoordeeld dat met behulp van de aanvullende motiveringen van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en arbeidsdeskundige bezwaar en beroep inzichtelijk is gemaakt dat de beperkingen in de belastbaarheid van appellante die duurzaam worden geacht niet leiden tot volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd, voor zover aangevochten. Dit betekent dat de weigering een IVA-uitkering toe te kennen in stand blijft.
6. Appellante krijgt daarom geen vergoeding voor haar proceskosten. Zij krijgt ook het betaalde griffierecht niet terug.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door E.W. Akkerman, in tegenwoordigheid van N. Zwijnenberg als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 11 oktober 2023.
(getekend) E.W. Akkerman
(getekend) N. Zwijnenberg

Bijlage

Artikel 4 van de Wet WIA
1. Volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is hij die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
2. In het eerste lid wordt onder duurzaam verstaan een medisch stabiele of verslechterende situatie.
3. Onder duurzaam wordt mede verstaan een medische situatie waarbij op lange termijn een geringe kans op herstel bestaat.
Artikel 47, eerste lid, van de Wet WIA
Recht op een arbeidsongeschiktheidsuitkering ontstaat voor de verzekerde die ziek wordt indien:
a. hij de wachttijd heeft doorlopen;
b. hij volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is; en
c. er op hem geen uitsluitingsgrond van toepassing is.