ECLI:NL:CRVB:2023:1870

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 oktober 2023
Publicatiedatum
10 oktober 2023
Zaaknummer
22/3436 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging WIA-uitkering en herbeoordeling arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om de beëindiging van de WIA-uitkering van appellante door het Uwv per 31 december 2020, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt zou zijn. Appellante, die voorheen volledig arbeidsongeschikt was geacht, betwist deze beslissing en stelt dat zij meer beperkingen heeft dan het Uwv heeft aangenomen. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld na een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam, die het beroep van appellante ongegrond verklaarde. De Raad oordeelt dat het Uwv terecht de WIA-uitkering heeft beëindigd, omdat de medische en arbeidskundige grondslagen voldoende zijn onderbouwd. De Raad volgt de argumenten van appellante niet en bevestigt de uitspraak van de rechtbank. De Raad stelt dat het Uwv niet beperkt was tot het aspect duurzaamheid van de eerdere beoordeling en dat er geen aanleiding is om de beëindiging van de uitkering onterecht te achten. De uitspraak benadrukt dat de zorg voor kinderen geen rol speelt in de beoordeling van arbeidsongeschiktheid onder de Wet WIA.

Uitspraak

22/3436 WIA
Datum uitspraak: 10 oktober 2023
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 30 september 2022, 21/5706 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Met een besluit van 30 oktober 2020 heeft het Uwv de uitkering die appellante ontving op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) beëindigd. Appellante heeft daartegen bezwaar gemaakt, maar het Uwv is met een besluit van 6 oktober 2021 (bestreden besluit) bij de beëindiging van de WIA-uitkering gebleven.
Appellante heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
Namens appellante heeft mr. W.C. de Jonge, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Namens appellante zijn nadere gronden ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 31 augustus 2023. Namens appellante is verschenen mr. De Jonge. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.C. Puister.

OVERWEGINGEN

Samenvatting
Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht de WIA-uitkering per 31 december 2020 heeft beëindigd, omdat appellante minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Volgens appellante heeft zij meer (medische) beperkingen dan het Uwv heeft aangenomen. Daarom kan zij niet de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies vervullen. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv de WIA-uitkering terecht heeft beëindigd.
Inleiding
1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellante heeft voor het laatst gewerkt als verzorgende voor 23,47 uur per week. Na afloop van de voorgeschreven wachttijd heeft het Uwv aan appellante met ingang van 8 december 2012 een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet WIA toegekend. De mate van arbeidsongeschiktheid is daarbij vastgesteld op 100%. Na afloop van de loongerelateerde periode heeft het Uwv appellante vanaf 8 september 2013 in aanmerking gebracht voor een WGA-loonaanvullingsuitkering, waarbij appellante onverminderd volledig arbeidsongeschikt is geacht.
1.2.
In verband met een herbeoordeling op verzoek van de (ex)werkgever van appellante heeft onderzoek plaatsgevonden door een arts en een arbeidsdeskundige van het Uwv. De arts heeft vastgesteld dat appellante bij het verrichten van werkzaamheden beperkingen heeft en heeft die beperkingen neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 21 september 2020. De arbeidsdeskundige heeft voor appellante functies geselecteerd. Het Uwv heeft bij besluit van 30 oktober 2020 vastgesteld dat appellante met ingang van 31 december 2020 geen recht meer heeft op een WIA-uitkering, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
1.3.
In de bezwaarfase hebben een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep onderzoek gedaan en een rapport opgesteld. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft een van de voorgehouden functies laten vervallen en een reservefunctie daarvoor in de plaats gesteld. De mate van arbeidsongeschiktheid is ongewijzigd vastgesteld op minder dan 35%. Het Uwv heeft op basis hiervan geen aanleiding gezien voor wijziging van zijn standpunt.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat het medisch onderzoek op voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Ook inhoudelijk heeft de rechtbank geen reden gezien de beoordeling door het Uwv voor onjuist te houden. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het rapport van 5 oktober 2021 volgens de rechtbank voldoende en inzichtelijk gemotiveerd dat met de beperkingen, zoals deze door de primaire arts zijn vastgelegd in de FML van 21 september 2020, op adequate wijze rekening is gehouden met de lichamelijke en psychische klachten van appellante. Hij heeft gemotiveerd toegelicht dat de in de bezwaarfase verkregen informatie van de behandelend sector de conclusies van de primaire arts ondersteunen. Er is rekening gehouden met klachten van depressie, de angst/paniekaanvallen, PTSS, rug- en bekkenklachten en het carpaal tunnel syndroom. Uit de informatie van de huisarts blijkt niet van andere medische problematiek rond de datum in geding. Dat appellante subjectief andere beperkingen ervaart maakt de beoordeling niet anders. Verder acht de rechtbank voldoende toegelicht dat een urenbeperking niet aan de orde is. De rechtbank begrijpt dat het appellante bevreemdt dat zij eerder volledig arbeidsongeschikt was en nu volledig arbeidsgeschikt is bevonden, maar dat betekent niet dat deze beoordeling onjuist is. Ten slotte heeft de rechtbank overwogen dat de voorgehouden functies zijn geselecteerd op basis van de vastgestelde beperkingen. Nu deze juist zijn geacht bestaat er geen reden de voorgehouden functies als niet passend te achten.
Het hoger beroep van appellante
3. Appellante is het met die uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellante heeft de eerder ingediende gronden in essentie herhaald.
Het oordeel van de Raad
4.1.
De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het besluit om de WIA-uitkering van appellante te beëindigen in stand heeft gelaten. Hij doet dat aan de hand van de argumenten die appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
4.2.
De wettelijke regels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak. De bijlage maakt deel uit van de uitspraak.
4.3.
Op grond van artikel 5 van de Wet WIA bestaat recht op een WIA-uitkering als een betrokkene ten minste 35% arbeidsongeschikt is. De mate van arbeidsongeschiktheid wordt berekend door het loon dat een betrokkene in zijn laatste werk nog had kunnen verdienen, te vergelijken met het loon dat hij kan verdienen in passende functies. Deze beoordeling is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek. Beide aspecten worden hieronder besproken.
4.4.
Appellante heeft in hoger beroep de eerdere gronden herhaald. Het oordeel van de rechtbank en de overwegingen die tot dat oordeel hebben geleid worden volledig onderschreven. Daaraan wordt het volgende toegevoegd.
Zorgvuldigheid/motivering
4.5.
Appellante heeft benadrukt dat zij in 2012 is beoordeeld en volledig arbeidsongeschikt is geacht. Volgens appellante moet het Uwv bij een verzoek als in dit geval, waarbij een werkgever heeft verzocht om een aanspraak op IVA te beoordelen, het onderzoek beperken tot de vraag of de beperkingen, zoals die zijn vastgesteld in 2012, duurzaam zijn te achten. Het Uwv mag niet zomaar overgaan tot een volledige herbeoordeling en de mate van arbeidsongeschiktheid opnieuw vaststellen. Bovendien heeft het Uwv onvoldoende onderbouwd dat de medische situatie van appellante ten opzichte van 2012 is verbeterd. In dit verband vindt appellante het ook onzorgvuldig dat het medische rapport uit 2012 zich niet onder de gedingstukken bevindt.
4.5.1.
Dit betoog slaagt niet. Niet valt in te zien waarom het Uwv zijn onderzoek slechts tot het aspect duurzaamheid had moeten beperken en in 2020 geen volledige herbeoordeling heeft mogen doen. Wet noch regelgeving geven daar aanleiding toe. Ook de beroepsgrond dat onvoldoende gemotiveerd is dat per datum in geding minder beperkingen worden aangenomen dan in 2012, slaagt niet. Een herbeoordeling is een nieuwe beoordeling over een datum die bij de herbeoordeling in geding is. Het is in zijn algemeenheid niet zo dat het Uwv elke afwijking van een eerdere beoordeling moet motiveren. De omstandigheid dat het medisch rapport uit 2012 niet meer beschikbaar is, maakt dan ook niet dat de onderhavige beoordeling reeds daarom onzorgvuldig is geweest.
Medische beoordeling
4.6.
Appellante heeft aangevoerd dat het Uwv onvoldoende rekening heeft gehouden met haar beperkingen en dat het Uwv ten onrechte geen onderzoek naar de duurbelastbaarheid van appellante heeft uitgevoerd. Ook stelt appellante dat het Uwv zich uitsluitend heeft gebaseerd op het dagverhaal van appellante en dat de zorg voor haar kinderen onvoldoende is meegewogen. Deze beroepsgronden slagen niet.
4.6.1.
In dat verband wordt overwogen dat het Uwv rekening heeft gehouden met de in bezwaar door het Uwv opgevraagde medische informatie van de behandelende sector, waaronder een brief van de huisarts van 9 augustus 2021, en die informatie kenbaar bij de beoordeling heeft meegewogen. Dat het Uwv zich uitsluitend zou hebben gebaseerd op het dagverhaal van appellante, is dus niet het geval. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft verder afdoende toegelicht dat de informatie niet leidt tot het aannemen van verdergaande beperkingen. Geen reden bestaat het Uwv hierin niet te volgen. De stelling van appellante dat het Uwv een onderzoek naar de duurbelastbaarheid had moeten uitvoeren om de beperkingen correct te kunnen vaststellen, wordt niet gevolgd. De eigen onderzoeksbevindingen van de artsen van het Uwv samen met de informatie van de behandelend sector, waren voor de artsen afdoende om tot een vaststelling van de belastbaarheid te komen. Tenslotte wordt appellante niet gevolgd in haar standpunt dat bij het vaststellen van de belastbaarheid onvoldoende rekening is gehouden met de zorg voor haar kinderen. In dat verband wordt met verwijzing naar vaste rechtspraak van de Raad [1] overwogen dat bij de vraag of een betrokkene in staat moet worden geacht de in aanmerking komende arbeid te verrichten, zorgtaken in de thuissituatie en de daaraan verbonden belasting buiten beschouwing moeten blijven, nu deze zorgtaken geen object van de verzekering ingevolge de Wet WIA zijn.
Arbeidskundige beoordeling
4.7.
Wat appellante heeft aangevoerd geeft geen aanleiding voor het oordeel dat de geselecteerde functies in medisch opzicht voor haar niet geschikt zijn.
Conclusie en gevolgen
5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de beëindiging van de WIA-uitkering in stand blijft.
6. Appellante krijgt daarom geen vergoeding voor haar proceskosten. Zij krijgt ook het betaalde griffierecht niet terug.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door S.B. Smit-Colenbrander in tegenwoordigheid van L. Winters als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 oktober 2023.
(getekend) S.B. Smit-Colenbrander
De griffier is verhinderd te ondertekenen

Bijlage

Artikel 5 van de Wet WIA
Gedeeltelijk arbeidsgeschikt is hij die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, doch die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is.
Artikel 6, eerste lid, van de Wet WIA
De beoordeling of iemand volledig en duurzaam arbeidsongeschikt of gedeeltelijk arbeidsgeschikt is, wordt gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek.

Voetnoten

1.Uitspraak van de Raad van 31 augustus 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BR6452.