ECLI:NL:CRVB:2023:1853

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
25 september 2023
Publicatiedatum
4 oktober 2023
Zaaknummer
22/1198 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag individuele inkomenstoeslag op basis van pensioengerechtigde leeftijd

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan over de afwijzing van de aanvraag van appellant voor een individuele inkomenstoeslag op grond van artikel 36 van de Participatiewet (PW). Appellant had op 10 april 2020 een aanvraag ingediend, maar het college van burgemeester en wethouders van Zoetermeer heeft deze aanvraag afgewezen, omdat appellant op de aanvraagdatum de pensioengerechtigde leeftijd had bereikt. De rechtbank Den Haag heeft het beroep van appellant tegen deze afwijzing ongegrond verklaard, waarna appellant in hoger beroep ging.

De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting op 3 juli 2023, waar appellant aanwezig was en het college vertegenwoordigd werd door H. Rietveld. De Raad oordeelde dat de datum van de aanvraag relevant is voor de beoordeling van de voorwaarden voor toekenning van de individuele inkomenstoeslag. Appellant stelde dat de aanvraagdatum niet relevant is en dat hij aan de voorwaarden voldoet, maar de Raad oordeelde dat de peildatum, die samenhangt met de aanvraagdatum, bepalend is voor het recht op de toeslag. Aangezien appellant op de aanvraagdatum de pensioengerechtigde leeftijd had bereikt, voldeed hij niet aan de voorwaarden van artikel 36, eerste lid, van de PW.

De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de afwijzing van de aanvraag om individuele inkomenstoeslag in stand blijft. Appellant kreeg geen vergoeding voor zijn proceskosten en het betaalde griffierecht werd niet teruggegeven. De uitspraak werd gedaan door J.J. Janssen, in tegenwoordigheid van L.G. Cornelissen als griffier, en werd openbaar uitgesproken op 25 september 2023.

Uitspraak

22/1198 PW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 8 maart 2022, 20/5309 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Zoetermeer (college)
Datum uitspraak: 25 september 2023
PROCESVERLOOP
Met een besluit van 15 april 2020 heeft het college de aanvraag van appellant om een individuele inkomenstoeslag afgewezen. Appellant heeft daartegen bezwaar gemaakt, maar het college is met een besluit van 5 augustus 2020 (bestreden besluit) bij de afwijzing gebleven.
Appellant heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak het beroep ongegrond verklaard.
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift en nadere stukken ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 3 juli 2023. Appellant is verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door H. Rietveld.
OVERWEGINGEN

Samenvatting

Deze zaak gaat over de afwijzing van de aanvraag van appellant om individuele inkomenstoeslag op grond van artikel 36 van de Participatiewet (PW). Volgens het college voldoet appellant niet aan de voorwaarden voor toekenning van een individuele inkomenstoeslag omdat hij op de aanvraagdatum de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt. Appellant is het niet eens met de afwijzing van de aanvraag en heeft aangevoerd dat de datum waarop individuele inkomenstoeslag wordt aangevraagd niet relevant is en dat hij wel aan de voorwaarden voldoet. Verder heeft appellant aangevoerd dat de datum met ingang waarvan het recht op individuele inkomenstoeslag – althans langdurigheidstoeslag  vanaf 2011 is toegekend, door toedoen van het college elk jaar steeds later is komen te liggen. Daardoor heeft hij nu bij de aanvraag de pensioengerechtigde leeftijd bereikt. In hoger beroep krijgt appellant geen gelijk.
Inleiding
1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant ontvangt met ingang van 27 januari 2020 een ouderdomspensioen voor een alleenstaande ingevolge de Algemene Ouderdomswet.
1.2.
Appellant heeft op 10 april 2020 een individuele inkomenstoeslag op grond van artikel 36 van de PW aangevraagd. Dit heeft geleid tot de onder het procesverloop genoemde besluiten. Het college heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat appellant op de datum van de aanvraag al de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt en dat appellant daarom niet aan de in artikel 36, eerste lid, van de PW genoemde voorwaarden voldoet.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten.
Het standpunt van appellant
3. Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Wat hij daartegen heeft aangevoerd wordt hierna besproken.
Het oordeel van de Raad
4. De Raad beoordeelt of het oordeel van de rechtbank over de afwijzing van de aanvraag om individuele inkomenstoeslag juist is. Hij doet dat aan de hand van de argumenten die appellant heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. De rechtbank heeft terecht de afwijzing van de aanvraag in stand gelaten. Hierna legt de Raad uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4.1.
De wettelijke regels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Op aanvraagdatum pensioengerechtigde leeftijd bereikt
4.2.
Appellant heeft aangevoerd dat hij wel aan de voorwaarden voor toekenning van de individuele inkomenstoeslag voldoet. Volgens appellant is de datum waarop individuele inkomenstoeslag wordt aangevraagd niet relevant. Voor de beoordeling is de situatie van belang in de drie kalenderjaren die aan de aanvraag voorafgaan en in die periode had hij nog niet de pensioengerechtigde leeftijd bereikt. Deze beroepsgrond slaagt niet. Hierbij is het volgende van betekenis.
4.2.1.
De gemeenteraad moet bij verordening regels stellen met betrekking tot het recht op individuele inkomenstoeslag. Dit volgt uit artikel 8, eerste lid, onderdeel b, van de PW. Deze regels zijn neergelegd in de Verordening individuele inkomenstoeslag gemeente Zoetermeer (verordening). In de verordening zoals die vanaf 2017 geldt, wordt onder peildatum verstaan: de dag waarop het recht op individuele inkomenstoeslag ontstaat, voor zover deze dag niet ligt voor de dag waarop de belanghebbende zich heeft gemeld om individuele inkomenstoeslag aan te vragen.
4.2.2.
Anders dan appellant heeft aangevoerd is de meldingsdatum – en bij het ontbreken daarvan de aanvraagdatum – wel relevant voor het recht op individuele inkomenstoeslag. Deze datum bepaalt immers de peildatum en op de peildatum moet zijn voldaan aan de in artikel 36 van de PW gestelde voorwaarden. Dit volgt uit vaste rechtspraak die ook onder de PW nog steeds geldt. [1] Omdat appellant ten tijde van de aanvraag op 10 april 2020 de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt voldoet hij niet aan de in artikel 36, eerste lid, van de PW gestelde voorwaarden voor toekenning van een individuele inkomenstoeslag.
Jaarlijkse verschuiving van ingangsdatum recht niet aannemelijk gemaakt
4.3.
Appellant heeft verder aangevoerd dat de datum waarop recht bestaat op individuele inkomenstoeslag vanaf augustus 2011 door toedoen van het college elk jaar steeds later is komen te liggen. Daardoor is de in deze procedure aan de orde zijnde aanvraag gedaan nadat hij de pensioengerechtigde leeftijd had bereikt. Hij heeft nu dus één keer minder individuele inkomenstoeslag gekregen dan het geval was geweest als het college steeds adequaat was omgegaan met de aanvragen.
4.3.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet, al omdat appellant de feitelijke grondslag ervan onvoldoende heeft toegelicht. Appellant heeft ter zitting namelijk niet kunnen zeggen wat het verloop van de aanvragen en de toekenningen van individuele inkomenstoeslag – althans langdurigheidstoeslag  vanaf 2011 is geweest. Het college heeft ter zitting, op basis van de aanwezige gegevens, toegelicht dat in de jaren 2016 tot en met 2019 geen sprake is geweest van een (substantiële) jaarlijkse verschuiving van de ingangsdatum van het recht op individuele inkomenstoeslag. Appellant heeft dat niet gemotiveerd weersproken en met betrekking tot de jaren 2011 tot 2016 heeft hij geen informatie kunnen verstrekken.
Conclusie en gevolgen
5.1.
Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de afwijzing van de aanvraag om individuele inkomenstoeslag in stand blijft.
5.2.
Appellant krijgt daarom geen vergoeding voor zijn proceskosten. Hij krijgt ook het betaalde griffierecht niet terug.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.J. Janssen, in tegenwoordigheid van L.G. Cornelissen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 25 september 2023.
(getekend) J.J. Janssen
De griffier is verhinderd te ondertekenen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wettelijke regels

Artikel 8, eerste lid, van de Participatiewet:
De gemeenteraad stelt bij verordening regels met betrekking tot:
a. […];
b. het verlenen van een individuele inkomenstoeslag als bedoeld in artikel 36;
c. […].
Artikel 8, tweede lid, van de Participatiewet:
De regels, bedoeld in het eerste lid, hebben voor zover het gaat om het eerste lid, onderdeel b, in ieder geval betrekking op de hoogte van de individuele inkomenstoeslag en de wijze waarop invulling wordt gegeven aan de begrippen langdurig en laag inkomen.
Artikel 36, eerste lid, van de Participatiewet:
Op een daartoe strekkend verzoek van een persoon van 21 jaar of ouder doch jonger dan de pensioengerechtigde leeftijd, die langdurig een laag inkomen en geen in aanmerking te nemen vermogen als bedoeld in artikel 34 heeft en geen uitzicht heeft op inkomensverbetering, kan het college, gelet op de omstandigheden van die persoon, een individuele inkomenstoeslag verlenen.
Artikel 36, derde lid, van de Participatiewet:
Indien aan de persoon, bedoeld in het eerste lid, in de periode van 12 maanden onmiddellijk voorafgaande aan zijn verzoek, een individuele inkomenstoeslag is verleend, wordt het verzoek afgewezen.
Artikel 1, tweede lid, van de Verordening individuele inkomenstoeslag gemeente Zoetermeer:
In deze verordening wordt verstaan onder:
- referteperiode: periode van 36 maanden voorafgaand aan de peildatum;
- peildatum: de dag waarop het recht op individuele inkomenstoeslag ontstaat, voor zover deze dag niet ligt voor de dag waarop de belanghebbende zich heeft gemeld om individuele inkomenstoeslag aan te vragen.

Voetnoten

1.Zie de uitspraken van 13 juli 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BN2529, en 8 november 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BU6421.