ECLI:NL:CRVB:2023:1839

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
4 oktober 2023
Publicatiedatum
4 oktober 2023
Zaaknummer
22/346 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van een besluit tot intrekking van een IVA-uitkering en de afwijzing van een herzieningsverzoek

In deze zaak gaat het om een verzoek tot herziening van een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) van 19 november 2019, waarbij een eerder besluit van 18 november 2019 tot toekenning van een IVA-uitkering is ingetrokken. De appellant, die als vrachtwagenchauffeur heeft gewerkt, heeft zich op 6 oktober 2014 ziek gemeld en heeft sindsdien verschillende uitkeringen ontvangen. Na een wijziging in zijn medische situatie heeft hij het Uwv verzocht om zijn uitkering te herzien. Het Uwv heeft dit verzoek afgewezen, wat de appellant heeft doen besluiten om in hoger beroep te gaan.

De Centrale Raad van Beroep heeft de uitspraak van de rechtbank Overijssel bevestigd, waarin werd geoordeeld dat het Uwv het herzieningsverzoek van de appellant terecht heeft afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de appellant niet voldoende onderbouwd had dat er geen sprake was van herstel of behandelopties. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank en concludeert dat het besluit van 18 november 2019 bevoegdelijk door het Uwv is ingetrokken. De Raad stelt vast dat de appellant niet heeft aangetoond dat de conclusies van de arts van het Uwv onjuist zijn, en dat er nog steeds behandelopties zijn die niet zijn benut.

De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep bevestigt dat het hoger beroep van de appellant niet slaagt en dat er geen aanleiding is voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

22 346 WIA

Datum uitspraak: 4 oktober 2023
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van
21 december 2021, 21/35 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. C.J.M. Fens hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Mr. A.L. Looijenga heeft zich als opvolgend gemachtigde gesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 juli 2023. Appellant is verschenen in het bijzijn van zijn echtgenote, bijgestaan door mr. Looijenga. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door M.K. Affia.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als vrachtwagenchauffeur voor 41,88 uur per week. Op 6 oktober 2014 heeft hij zich ziek gemeld met long-, rug-, linkerhand- en
knieklachten. Na afloop van de voorgeschreven wachttijd heeft het Uwv appellant met ingang van 3 oktober 2016 een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet Werk en inkomen naar arbeidsvermogen toegekend. De mate van arbeidsongeschiktheid is daarbij vastgesteld op 100% en het einde van de loongerelateerde periode op 3 december 2018. Met ingang van 3 december 2018 heeft het Uwv appellant een WGA-loonaanvullingsuitkering toegekend, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 80 tot 100%.
1.2.
Op 18 februari 2019 heeft appellant het Uwv ervan in kennis gesteld dat zijn medische situatie is gewijzigd. In dit kader heeft appellant op 3 april 2019 het spreekuur bezocht van een arts van het Uwv. Na het inwinnen van medische informatie bij de behandelend sector is appellant op 18 september 2019 opnieuw verschenen op het spreekuur van deze arts. Hierbij is afgesproken dat een medisch expertise-onderzoek zal worden aangevraagd bij Ergatis. Ergatis heeft op 4 november 2019 een rapport uitgebracht. De arts van het Uwv heeft vervolgens in een rapport van 11 november 2019 geconcludeerd dat appellant belastbaar is met inachtneming van de beperkingen die hij heeft neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 11 november 2019. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat onvoldoende functies zijn te selecteren om tot een schatting te komen. Bij besluit van 18 november 2019 heeft het Uwv appellant ingaande 14 november 2019 een IVA-uitkering toegekend, omdat appellant 80 tot 100% arbeidsongeschikt is en geen of slechts een kleine kans op herstel heeft.
1.3.
Bij brief van 19 november 2019 heeft een procesbegeleider van het Uwv het besluit van 18 november 2019 ingetrokken omdat dit besluit onjuist is. Bij besluit van 19 november 2019 heeft het Uwv de WGA-loonaanvullingsuitkering van appellant per 14 november 2019 ongewijzigd voortgezet naar 80 tot 100% arbeidsongeschiktheid. Het bezwaar van appellant tegen het besluit van 19 november 2019 heeft het Uwv bij besluit van 26 februari 2020 nietontvankelijk verklaard, omdat het te laat is ingediend. De rechtbank Overijssel heeft het beroep van appellant tegen het besluit van 26 februari 2020 bij uitspraak van 28 oktober 2020 ongegrond verklaard. Het verzet van appellant tegen deze uitspraak heeft de rechtbank Overijssel bij uitspraak van 15 februari 2021, ECLI:NL:RBOVE:2021:639, ongegrond verklaard.
1.4.
Op 3 februari 2020 heeft appellant het Uwv verzocht om voor de toekomst terug te komen van het besluit van 19 november 2019 omdat het besluit tot intrekking van de IVAuitkering evident onjuist was. Appellant heeft gesteld dat uit de FML blijkt dat hij voldoet aan het duurzaamheidscriterium. Bij besluit van 30 juli 2020 heeft het Uwv dit verzoek van appellant afgewezen. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 2 december 2020 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om af te wijken van haar oordeel in de uitspraak van 15 februari 2021, dat uit de brief van 19 november 2019 duidelijk de functie van de procesbegeleider blijkt en dat deze brief namens het Uwv is afgegeven. Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat het Uwv het herzieningsverzoek van appellant terecht heeft afgewezen. Onder verwijzing naar de uitspraken van de Raad van 14 januari 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1 en ECLI:NL:CRVB:2015:2 heeft zij overwogen dat appellant zijn herzieningsverzoek niet deugdelijk en toereikend heeft onderbouwd. Appellant stelt alleen dat het Uwv uit moet gaan van de FML en dat de verzekeringsarts een onjuist toetsingskader heeft toegepast, maar heeft op geen enkele wijze onderbouwd dat er geen sprake is van mogelijk herstel of de aanwezigheid van behandelopties. Tevens heeft de rechtbank overwogen dat de vermelding op het voorblad van de FML, dat verbetering van de belastbaarheid niet of nauwelijks te verwachten is, niet als doorslaggevend kan worden beschouwd. Deze vermelding stemt niet overeen met de inhoud van het verzekeringsgeneeskundige rapport van 11 november 2019, dat ten grondslag ligt aan de FML. Verder staat op het voorblad van de FML ook vermeld dat verbetering niet is uitgesloten vanwege onbenut gelaten behandelmogelijkheden en de prognose daarmee niet per se gunstig is.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat de brief van 19 november 2019, waarbij het besluit van 18 november 2019 is ingetrokken, niet is aan te merken als een besluit omdat dit in strijd is met artikel 10:10 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Voor zover deze brief wel moet worden aangemerkt als besluit, is dit volgens appellant een onjuist besluit wat hem niet blijvend kan worden tegengeworpen. Volgens appellant is het belang van de rechtszekerheid voor het Uwv in vergelijking met de onrechtvaardigheid voor hem gering. Appellant benadrukt dat het besluit van 18 november 2019 tot toekenning van een
IVA-uitkering juist was, omdat zowel uit het verzekeringsgeneeskundig rapport van
11 november 2019 als uit de FML de conclusie moet worden getrokken dat er sprake is van duurzaamheid van de beperkingen.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
In geschil is of het Uwv het verzoek van appellant tot herziening van het besluit van 19 november 2019, waarbij het besluit van 18 november 2019 tot toekenning van een IVAuitkering is ingetrokken, terecht heeft afgewezen. Niet in geschil is dat het verzoek er toe strekt om voor de toekomst terug te komen van het besluit van 19 november 2019.
4.2.
De rechtbank wordt gevolgd in het oordeel dat het besluit van 18 november 2019 bevoegdelijk door het Uwv is ingetrokken. De overwegingen die aan dit oordeel van de rechtbank ten grondslag liggen worden geheel onderschreven. Hieraan wordt het volgende toegevoegd. De brief van de procesbegeleider 19 november 2019, waarbij het besluit van 18 november 2019 is ingetrokken en het besluit van 19 november 2019, waarbij de WGAloonaanvullingsuitkering per 14 november 2019 ongewijzigd is voortgezet, moeten in samenhang worden gelezen. Laatstgenoemd besluit is genomen door dezelfde procesbegeleider en vermeldt dat dit is genomen namens de Raad van Bestuur van het Uwv. Hieruit volgt onmiskenbaar dat beide besluiten namens de Raad van Bestuur van het Uwv zijn genomen. Dat de woorden “Namens de Raad van Bestuur van” in de brief van 19 november 2019 ontbreken, maakt dit niet anders. Van strijd met artikel 10:10 van de Awb, dat bepaalt dat een krachtens mandaat genomen besluit vermeldt namens welk bestuursorgaan het besluit is genomen, is geen sprake.
4.3.
De rechtbank wordt tevens gevolgd in het oordeel dat het Uwv het herzieningsverzoek van appellant terecht heeft afgewezen. De overwegingen die aan dit oordeel van de rechtbank ten grondslag liggen worden geheel onderschreven. Hieraan wordt het volgende toegevoegd.
In het rapport van Ergatis van 4 november 2019 is gemotiveerd dat verbetering van de belastbaarheid van appellant niet is uitgesloten. Een revalidatie- of multidisciplinaire behandeling zou overwogen moeten worden en ook met gewichtsreductie kunnen beperkingen fors minder worden. De arts van het Uwv heeft dit in zijn rapport van 19 november 2019 overgenomen en heeft geconcludeerd dat er nog behandelopties onbenut zijn gelaten en daarmee verbetering niet is uitgesloten. Zoals de rechtbank heeft overwogen heeft appellant op geen enkele wijze onderbouwd dat deze conclusie onjuist is. Er is dus geen sprake van een deugdelijk en toereikend onderbouwd verzoek als bedoeld in de uitspraken van 14 januari 2015 dat het Uwv er toe noopte te onderzoeken of het besluit van 19 november 2019 onjuist was.
4.4.
Uit 4.1 tot en met 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak
Deze uitspraak is gedaan door E. Dijt, in tegenwoordigheid van A.L.K. Dagmar als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 4 oktober 2023.
(getekend) E. Dijt
(getekend) A.L.K. Dagmar