ECLI:NL:CRVB:2023:1692

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
31 augustus 2023
Publicatiedatum
31 augustus 2023
Zaaknummer
22/2670 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en terugvordering van AOW-pensioen; niet-ontvankelijkheid van bezwaren door termijnoverschrijding

In deze zaak gaat het om de herziening en terugvordering van het AOW-pensioen van appellante door de Sociale verzekeringsbank (Svb). Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen besluiten van de Svb, maar deze bezwaren zijn niet-ontvankelijk verklaard omdat ze buiten de bezwaartermijn zijn ingediend. De Raad voor de Rechtspraak heeft geoordeeld dat de Svb terecht heeft gesteld dat het bezwaarschrift van appellante, dat op 7 februari 2022 is ingediend, te laat was. De bezwaartermijn voor het besluit van 19 oktober 2021 eindigde op 1 december 2021 en voor het besluit van 8 november 2021 op 21 december 2021. Appellante heeft geen geldige redenen aangevoerd voor de termijnoverschrijding.

De Raad heeft vastgesteld dat uit telefonische contacten tussen appellante en de Svb niet kan worden afgeleid dat er eerder bezwaar is gemaakt tegen de besluiten. De rechtbank heeft de bestreden besluiten in stand gelaten, en de Raad heeft dit oordeel bevestigd. De Raad concludeert dat de herziening, terugvordering en wijze van invordering van het teveel ontvangen ouderdomspensioen in stand blijven. Appellante krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

22/2670 AOW
Datum uitspraak: 31 augustus 2023
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 29 juli 2022, 22/2135 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. S.L. Soedamah, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 juni 2023. Appellante is niet verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.F.L.B. Metz.

OVERWEGINGEN

Samenvatting

In geding is of de Svb de bezwaren van appellante tegen de besluiten over de herziening, de terugvordering en de wijze van invordering van teveel betaald ouderdomspensioen terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Het bezwaarschrift is te laat bij de Svb is ingediend. Uit de telefonische contacten van anderen namens appellante blijkt niet dat eerder is bedoeld bezwaar te maken. Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat de Svb de bezwaren van appellante terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
De partner van appellante is op [datum] 2021 overleden. Appellante en haar partner ontvingen toen een ouderdomspensioen op grond van de AOW. [1] Dit overlijden is op 15 oktober 2021 aan de Svb doorgegeven door een zoon van appellante. Met een besluit van 19 oktober 2021 heeft de Svb aan appellante bericht dat het AOWpensioen van haar partner is beëindigd per 7 mei 2021 en dat zij vanaf 1 mei 2021 een ouderdomspensioen voor een ongehuwde pensioengerechtigde krijgt. Verder is haar meegedeeld dat er € 4.536,51 te veel is betaald aan AOW-pensioen voor haar partner en dat zij na verrekening een bedrag van € 3.658,80 dient terug te betalen. Bij besluit van 8 november 2021 is de afspraak met appellante over de betalingsregeling schriftelijk bevestigd. Het te veel ontvangen bedrag wordt in veertien maandelijkse termijnen van € 250,- per maand en één termijn van € 158,80 vanaf december 2021 ingehouden op haar AOWpensioen.
1.2.
Namens appellante is hierna een aantal keer telefonisch contact opgenomen met de Svb. Mr. Soedamah heeft op 7 februari 2022 een bezwaarschrift ingediend.
1.3.
De Svb heeft, met twee besluiten van beiden 8 maart 2022 (bestreden besluiten 1 en 2), de bezwaren tegen de besluiten van 19 oktober 2021 en 8 november 2021 niet-ontvankelijk verklaard wegens, niet verschoonbare, overschrijding van de bezwaartermijn.
1.3.1.
In het bestreden besluit 1 heeft de Svb gesteld dat de bezwaartermijn tegen het besluit van 19 oktober 2021 eindigde op 1 december 2021. Het bezwaarschrift is pas op 7 februari 2022 ontvangen. Er is geen sprake van een geldige reden om het bezwaar alsnog inhoudelijk te behandelen. Hiertoe is overwogen dat het standpunt van appellante dat de (gestelde) telefoongesprekken met de Svb op 7 december 2021 en op 9 december 2021 als bezwaar moeten worden aangemerkt, kan haar niet baten. Zelfs al zou het telefonisch contact aangemerkt kunnen worden als bezwaarschrift, dan was dit ook te laat geweest. Bovendien is niet gebleken dat er op 9 december 2021 contact is geweest met de Svb en is tijdens het gesprek op 7 december 2021 niet komen vast te staan dat appellante bezwaren heeft tegen het besluit van 19 oktober 2021.
1.3.2.
In het bestreden besluit 2 heeft de Svb gesteld dat de bezwaartermijn tegen het besluit van 8 november 2021 eindigde op 21 december 2021. Het bezwaarschrift is pas op 7 februari 2022 ontvangen. Er is geen sprake van een geldige reden om het bezwaar alsnog inhoudelijk te behandelen. Het telefonisch contact van 7 december 2021 met een dochter van appellante kan niet als bezwaar worden aangemerkt. Deze dochter is geen gemachtigde voor appellante in deze procedure. Bovendien is alleen aangegeven dat appellante niet in staat is om aan de, overigens door haarzelf voorgestelde, betalingsregeling te voldoen. Daarmee is, volgens de Svb, niet komen vast te staan dat appellante bezwaren had tegen het besluit van 8 november 2021. Verder is van een telefonisch contact op 9 december 2021 is niet gebleken. Daarom wordt ook dit bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Aangevallen uitspraak
2. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en de bestreden besluiten in stand gelaten. Volgens de rechtbank kan, op grond van de Awb [2] schriftelijk bezwaar worden gemaakt. Op grond van de rechtspraak kan een schriftelijke weergave van een klantcontact in uitzonderlijke situaties aangemerkt worden als een voorlopig bezwaarschrift. Van een uitzonderlijke situatie is volgens de rechtbank geen sprake. Uit de telefoonnotities kan niet worden afgeleid dat appellante bezwaar wilde maken tegen de betalingsregeling en/of de terugvordering. Uit de telefoonnotities blijkt slechts dat de maatschappelijk werkster en de dochter van appellante melden dat appellante met de door haar afgesproken betalingsregeling niet kan rondkomen en dat haar daarom een nieuw formulier draagkracht wordt toegezonden. Over de terugvordering als zodanig wordt in de notities helemaal niet gesproken. De Svb heeft de bezwaren dan ook terecht niet-ontvankelijk verklaard.
Standpunt van appellante
3. Volgens appellante heeft de rechtbank ten onrechte geoordeeld dat het bezwaar tegen de primaire besluiten te laat was, omdat de telefonische contacten tussen appellante (of iemand namens haar) en de Svb aangemerkt hadden moeten worden als voorlopig bezwaarschrift.

Het oordeel van de Raad

4.1.
De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht de beroepen tegen de bestreden besluiten ongegrond heeft verklaard. Hij doet dat aan de hand van argumenten die appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. De rechtbank heeft terecht de niet-ontvankelijkverklaring van de bezwaren in stand gelaten. Hierna legt de Raad uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4.2.
De wettelijke regels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
4.3.
In artikel 6:4, eerste lid, van de Awb, is bepaald dat het maken van bezwaar geschiedt door het indienen van een bezwaarschrift bij het bestuursorgaan dat het besluit heeft genomen. Volgens vaste rechtspraak van de Raad volgt hieruit dat uitsluitend schriftelijk bezwaar kan worden gemaakt. [3]
4.4.
Niet in geschil is dat het bezwaarschrift van 7 februari 2022 tegen de besluiten van 19 oktober 2021 en 8 november 2021 buiten de bezwaartermijn van beide besluiten is ingediend. Uit rechtspraak blijkt dat de schriftelijke weergave van mondeling kenbaar gemaakte bezwaren onder omstandigheden is aan te merken als (voorlopig) bezwaarschrift. [4]
4.5.
In hoger beroep is in geschil of de telefoonrapporten van het contact op 7 december 2021 en/of 17 december 2021 tussen de Svb en de dochter van appellante als (voorlopig) bezwaarschrift aangemerkt hadden moeten worden. Daarbij overweegt de Raad dat de contacten in ieder geval te laat zijn om als (voorlopig) bezwaarschrift tegen het besluit van 19 oktober 2021 te kunnen dienen, omdat de bezwaartermijn eindigde op 1 december 2021. De vraag is dan ook of de telefoonrapporten van de contacten op 7 december 2021 en/of op 17 december 2021 als voorlopig bezwaar tegen het besluit van 8 november 2021 hadden moeten worden aangemerkt.
4.6.
De Raad stelt voorop dat uit een eerder telefoonrapport van 4 november 2021 blijkt dat met appellante is gesproken over de wijze van terugbetalen en dat zij zelf akkoord is gegaan met een verrekening met haar ouderdomspensioen van € 250,- per maand.
4.7.
Uit het telefoonrapport van 7 december 2021 blijkt dat door een dochter van appellante is gemeld dat appellante de maandelijkse termijn van € 250,- niet kan voldoen en dat appellante nu weer in Nederland woont. Verder blijkt dat aan appellante een formulier draagkracht wordt toegestuurd. Uit het telefoonrapport van 17 december 2021 blijkt dat een dochter van appellante heeft gebeld met vragen over de situatie en of de terugvordering/verrekening stopgezet gaat worden. Door de medewerker van de Svb is gemeld dat het geld waar appellante geen recht op had terug moet, dat er een betalingsregeling in november is afgesproken en dat zolang het ingevulde formulier draagkracht niet is ontvangen door de Svb er niks aan de situatie zal veranderen. De Raad overweegt dat de schriftelijke weergave van deze klantcontacten niet kunnen worden aangemerkt als voorlopige bezwaarschriften. Uit de telefoonrapporten van deze contacten kan niet worden afgeleid dat bedoeld is bezwaar te maken tegen het besluit van 8 november 2021.
4.8.
Verder is ter zitting bij de Raad door de Svb nog uiteengezet dat, naar aanleiding van het telefonisch contact op 7 december 2021, aan appellante een formulier is toegezonden om haar draagkracht te onderzoeken. In afwachting van de uitkomsten van dit nader onderzoek is de verrekening van € 250,- per maand met het ouderdomspensioen van appellante met ingang van januari 2022 niet uitgevoerd. Met ingang van maart 2022 wordt een veel lager bedrag verrekend en ieder jaar wordt dit bedrag aangepast aan de financiële mogelijkheden van appellante.
4.9.
Zoals de rechtbank terecht heeft vastgesteld is het bezwaarschrift van 7 februari 2022 buiten de termijn voor het instellen van bezwaar ingediend als bedoeld in artikel 6:7 van de Awb. Op grond van artikel 6:11 van de Awb kan de niet-ontvankelijkverklaring achterwege blijven als redelijkerwijs niet geoordeeld kan worden dat appellante in verzuim is geweest. Er zijn door appellante geen redenen aangegeven om te kunnen stellen dat zij niet in verzuim is geweest.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt niet. Dat betekent dat de herziening, terugvordering en wijze van invordering van het teveel ontvangen ouderdomspensioen in stand blijven. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd. Appellante krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M. Wolfrat, in tegenwoordigheid van O.N. Haafkes als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 31 augustus 2023.
(getekend) M. Wolfrat
(getekend) O.N. Haafkes

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wettelijke regels

Algemene wet bestuursrecht
Artikel 6:4 Awb
1. Het maken van bezwaar geschiedt door het indienen van een bezwaarschrift bij het bestuursorgaan dat het besluit heeft genomen.
2. Het instellen van administratief beroep geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij het beroepsorgaan.
3. Het instellen van beroep bij een bestuursrechter geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij die rechter.
Artikel 6:5 Awb
1. Het bezwaar- of beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van het besluit waartegen het bezwaar of beroep is gericht;
d. de gronden van het bezwaar of beroep.
2. Bij het beroepschrift wordt zo mogelijk een afschrift van het besluit waarop het geschil betrekking heeft, overgelegd.
3. Indien het bezwaar- of beroepschrift in een vreemde taal is gesteld en een vertaling voor een goede behandeling van het bezwaar of beroep noodzakelijk is, dient de indiener zorg te dragen voor een vertaling.
Artikel 6:8 Awb
1. De termijn vangt aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt.
(…)
Artikel 6:7 Awb
De termijn voor het indienen van een bezwaar- of beroepschrift bedraagt zes weken.
Artikel 6:11 Awb
Ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaar- of beroepschrift blijft niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.

Voetnoten

1.Algemene Ouderdomswet.
2.Algemene wet bestuursrecht.
3.Zie onder meer de uitspraak van 21 januari 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:95.
4.Zie de uitspraken van 9 juni 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BM7239 en van 13 mei 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1632.