ECLI:NL:CRVB:2020:3078
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen de afwijzing van een aanvraag voor ondersteuning op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015
In deze zaak heeft verzoeker in hoger beroep een print van mailverkeer overgelegd, waaruit blijkt dat hij op 6 maart 2020 bij ROGplus zijn behoefte aan ondersteuning heeft kenbaar gemaakt. Echter, verzoeker heeft na het verstrijken van de termijn van zes weken geen aanvraag ingediend bij ROGplus, eerder dan de aanvraag van 7 mei 2020. Dit leidt tot de conclusie dat verzoeker ROGplus op 1 mei 2020 ten onrechte in gebreke heeft gesteld. Gezien het bepaalde in artikel 6:12, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kon verzoeker op 15 mei 2020 geen beroep instellen. Het hoger beroep is dan ook niet succesvol. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd, met verbetering van gronden, en het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening wordt afgewezen.
De uitspraak betreft een hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Rotterdam van 29 juni 2020, waarin de rechtbank zich onbevoegd verklaarde. De voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep heeft op 4 december 2020 uitspraak gedaan. De gemachtigde van verzoeker heeft op 6 maart 2020 een e-mail gestuurd naar ROGplus, maar ROGplus heeft gesteld dat er geen aanvraag bekend is. De voorzieningenrechter concludeert dat verzoeker op 6 maart 2020 geen aanvraag heeft ingediend, waardoor er geen mogelijkheid was om beroep in te stellen. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de voorzieningenrechter en de griffier.