Uitspraak
5 oktober 2022, 20/2787 (aangevallen uitspraak)
mr. D. de Jong.
9 oktober 2018 gegrond verklaard, vastgesteld dat appellant met ingang van 28 januari 2018 41,65% arbeidsongeschikt is en hem per die datum in aanmerking gebracht voor een
WGA-vervolguitkering, berekend naar een arbeidsongeschiktheidsklasse van 35-80%.
80 tot 100% arbeidsongeschikt vond.
De rechtbank heeft voorts geoordeeld dat er geen aanleiding bestaat af te wijken van het deskundigenrapport en dat de conclusies daaruit kunnen worden gevolgd. Volgens de rechtbank is niet gebleken dat de deskundigen vooringenomen waren. Duidelijk is omschreven hoe appellant op de rapporteurs overkwam. Ondanks de stevige typeringen die zij hebben gebruikt blijkt uit niets dat zij daarmee buiten hun professionele kader zijn getreden. De deskundigen hebben zich gebaseerd op de beschikbare medische stukken, waaronder die van Psyon en de verzekeringsartsen van het Uwv. Zij hebben appellant uitvoerig gesproken, waarbij de klachten en problemen die appellant ervaart naar voren zijn gekomen. Volgens de rechtbank zijn de conclusies van de deskundigen afdoende gemotiveerd en zijn die zonder tegenstrijdigheden. Voldoende is gemotiveerd waarom geen uitspraken zijn gedaan over de FML. De rechtbank heeft de reactie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep in het rapport van 11 januari 2022 voldoende overtuigend geacht. Geoordeeld is dat appellant met de vastgestelde beperkingen niet tekort is gedaan. Appellant heeft voldoende gelegenheid gehad om medische gegevens in te brengen, wat hij niet heeft gedaan. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om een nieuwe medisch deskundige in te schakelen. Uitgaande van de juistheid van de FML heeft de rechtbank geen aanleiding gezien de geselecteerde functies voor appellant ongeschikt te achten. Terecht heeft het Uwv vastgesteld dat appellant per
5 februari 2020 37,68% arbeidsongeschikt is in de zin van de Wet WIA. Gelet op het geslaagde beroep op het vertrouwensbeginsel heeft de rechtbank het bestreden besluit vernietigd voor zover daarbij is bepaald dat appellant over de periode van 28 augustus 2019 tot 6 februari 2020 (slechts) recht heeft op een WGA-vervolguitkering naar 37,68%. De rechtbank heeft zelf voorzien in de zaak door te bepalen dat appellant over die periode recht heeft op een WGA-vervolguitkering naar 80 tot 100% arbeidsongeschiktheid.
Het gewekte vertrouwen
16 november 2018. De arbeidsdeskundige heeft zich immers niet uitgelaten over de ingangsdatum van een volledige arbeidsongeschiktheidsuitkering. In tegenstelling tot het standpunt van appellant houdt de op de FML van 26 augustus 2019 vermelde geldigheidsdatum van 16 november 2018 niet in dat hij per die datum volledig arbeidsongeschikt wordt geacht. De FML bevat namelijk geen informatie over de mate van arbeidsongeschiktheid. Ten aanzien van de einddatum van 6 februari 2020 heeft de rechtbank met juistheid overwogen dat appellant met het besluit van het Uwv van 6 februari 2020 te weten kwam dat hij toch niet in aanmerking kwam voor een volledige arbeidsongeschiktheidsuitkering. Hiermee eindigde dus het gerechtvaardigde vertrouwen dat hij recht had op een dergelijke uitkering. De overwegingen die de rechtbank aan dit oordeel ten grondslag heeft gelegd worden onderschreven. De beroepsgrond van appellant slaagt niet.
Inkomenseis
6 februari 2020 recht heeft: een WGA-loonaanvullingsuitkering of een
WGA-vervolguitkering. Daarbij moet de vraag wordt beantwoord of voor appellant met ingang van die datum een inkomenseis geldt.
28 augustus 2019 tot 6 februari 2020 recht had op een volledige arbeidsongeschiktheidsuitkering, en hij daarmee dus meer dan 80% arbeidsongeschikt zou zijn, ertoe leidt dat voor hem geen inkomenseis geldt. Gelet op artikel 60, derde lid, van de WIA geldt voor appellant alleen geen inkomenseis als hij tenminste twee maanden
wegens arbeidsongeschiktheidmet arbeid ten hoogste 20% van zijn maatmaninkomen kon verdienen. Uit het feit dat appellant, vanwege een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel, voor de duur van 28 augustus 2019 tot 6 februari 2020 een WIA-uitkering heeft ontvangen die is berekend naar een mate van 80-100% arbeidsongeschiktheid, volgt niet dat hij wegens arbeidsongeschiktheid tenminste twee maanden slechts in staat is geweest om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen. Hieruit, en daarbij in aanmerking genomen wat hierna wordt overwogen over de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant, vloeit voort dat voor appellant wel een inkomenseis van toepassing is.
Mate van arbeidsongeschiktheid
11 januari 2022. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het rapport van 8 september 2020 bovendien overtuigend gemotiveerd waarom de FML van 26 augustus 2019, die volgens appellant als uitgangspunt moet worden genomen, niet meer geldt. Er bestaat geen aanleiding af te wijken van de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep.
6 februari 2020 37,68% arbeidsongeschikt is in de zin van de Wet WIA wordt onderschreven.