ECLI:NL:CRVB:2023:1665

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 augustus 2023
Publicatiedatum
29 augustus 2023
Zaaknummer
21/2749 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van AIO-aanvulling na herroepen intrekking en schending inlichtingenverplichting

In deze zaak gaat het om de intrekking van de aanvullende inkomensvoorziening ouderen (AIO-aanvulling) van appellante en betrokkene door de Sociale verzekeringsbank (Svb). De Svb had eerder de AIO-aanvulling ingetrokken, maar kwam hierop terug en startte een onderzoek naar het recht op AIO-aanvulling na de herroeping. Appellante en betrokkene hebben echter de inlichtingenverplichting geschonden door niet de gevraagde informatie over hun inkomen, vermogen, leefsituatie en verblijf in het buitenland te verstrekken. Hierdoor kon de Svb het recht op AIO-aanvulling niet vaststellen en heeft zij de AIO-aanvulling opnieuw ingetrokken. De rechtbank Midden-Nederland verklaarde het beroep van appellante en betrokkene ongegrond, waarna zij hoger beroep instelden bij de Centrale Raad van Beroep. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de Svb terecht de AIO-aanvulling had ingetrokken, omdat appellante en betrokkene hun inlichtingenverplichting niet waren nagekomen. De Raad benadrukte dat de Svb bevoegd is om onderzoek te doen naar de juistheid van verstrekte gegevens en dat de schending van de inlichtingenverplichting door appellante en betrokkene de intrekking van de AIO-aanvulling rechtvaardigde.

Uitspraak

21/2749 PW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 17 juni 2021, 21/522 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats 1] (appellante) en de erven van [betrokkene] , laatstelijk gewoond hebbende te [woonplaats 2] (erven)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
Datum uitspraak: 29 augustus 2023

PROCESVERLOOP

Met een besluit van 24 februari 2020 heeft de Svb de aanvullende inkomensvoorziening ouderen (AIO-aanvulling) van appellante en [betrokkene] (betrokkene) ingetrokken over de periode van 13 september 2016 tot 18 november 2019. Appellante en betrokkene hebben daartegen bezwaar gemaakt, maar de Svb is met een besluit van 14 januari 2021 (bestreden besluit) bij de intrekking gebleven.
Appellante en betrokkene hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak het beroep ongegrond verklaard.
Namens appellante en betrokkene heeft mr. R. Küçükünal, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 maart 2023. Namens appellante is mr. Küçükünal verschenen. Mr. Küçükünal heeft desgevraagd verklaard dat hij ook voor de erven van betrokkene optreedt. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. S. Pinar.

OVERWEGINGEN

Samenvatting

De Svb heeft eerder de AIO-aanvulling van appellante en betrokkene over een periode in het verleden ingetrokken. De Svb is daar op teruggekomen en heeft de besluitvorming ingetrokken. Daarna heeft de Svb onderzoek gedaan naar het recht op bijstand in de periode na de datum van het ingetrokken intrekkingsbesluit. Dit heeft ertoe geleid dat de Svb de AIOaanvulling van appellante en betrokkene heeft ingetrokken over die periode. De reden van de intrekking is dat appellante en betrokkene hun inlichtingenverplichting hebben geschonden. Volgens appellante en betrokkene heeft de Svb de AIO-aanvulling ten onrechte ingetrokken. De rechtbank was het niet met appellante en betrokkene eens. De Raad is het ook niet eens met appellante en de erven en hij bevestigt daarom de aangevallen uitspraak.

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellante en betrokkene ontvingen, in aanvulling op het ouderdomspensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet, een AIO-aanvulling, laatstelijk op grond van de Participatiewet (PW).
1.2.
In het kader van een onderzoek in 2016 naar inkomsten en vermogen buiten Nederland heeft de Svb appellante en betrokkene meermaals verzocht om hun Turkse identiteitsnummers, de Kimlik-nummers, te verstrekken. Appellante en betrokkene hebben hieraan niet voldaan.
1.3.
Daarom heeft de Svb de AIO-aanvulling met een besluit van 21 juli 2016 met ingang van 29 juni 2016 opgeschort. Hierbij heeft de Svb appellante en betrokkene in de gelegenheid gesteld vóór 18 augustus 2016 alsnog de Kimlik-nummers te verstrekken. Appellante en betrokkene hebben hieraan niet voldaan. Met een besluit van 13 september 2016 heeft de Svb de AIO-aanvulling met ingang van 29 juni 2016 ingetrokken en de over de maanden juni en juli 2016 gemaakte kosten van AIO-aanvulling tot een bedrag van € 349,27 teruggevorderd. In bezwaar heeft de Svb bij besluit van 29 november 2016 deze besluiten gehandhaafd. In een uitspraak van 10 oktober 2017 heeft de rechtbank het beroep van appellante en betrokkene tegen het besluit van 29 november 2016 ongegrond verklaard en daarmee dit besluit in stand gelaten.
1.4.
Appellante en betrokkene hebben hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank. In hoger beroep heeft de Svb zowel het besluit op bezwaar van 29 november 2016, als de besluiten van 21 juli 2016 en 13 september 2016 ingetrokken. De Svb heeft hierbij medegedeeld dat zij alsnog zal onderzoeken of appellante en betrokkene vanaf 29 juni 2016 voldoen aan de voorwaarden voor het recht op AIO-aanvulling. Ter zitting hebben appellante en betrokkene het hoger beroep ingetrokken, omdat de Svb door het intrekken van de besluiten geheel aan hen was tegemoetgekomen.
1.5.
De Svb heeft vervolgens een onderzoek ingesteld naar de omvang van het recht op AIO-aanvulling vanaf 13 september 2016. In het kader van dit onderzoek heeft de Svb met brieven van 18 november 2019 en 20 december 2019 appellante en betrokkene verzocht om nadere informatie te verstrekken, te weten:
  • bankafschriften over een aantal periodes;
  • de beantwoording van de vraag hoe appellante en betrokkene in hun levensonderhoud hebben voorzien sinds 13 september 2016;
  • de beantwoording van de vraag of er na 13 september 2016 nog andere personen op hun adres hebben gewoond;
  • de beantwoording van de vraag of appellante en betrokkene sinds 13 september 2016 nog perioden buiten Nederland zijn geweest; zo ja, welke perioden (met het verzoek om kopieën van de paspoorten met in- en uitreisstempels bij te voegen), en als zij in Turkije hebben verbleven, op welke adressen;
  • de beantwoording van de vraag of appellante en betrokkene onroerend goed hebben of hebben gehad; zo ja, wanneer, op welk adres en met welke waarde;
  • een bewijsstuk waaruit blijkt wie als eigenaar van de woning in Turkije, waar appellante en betrokkene verbleven, geregistreerd staat en sinds wanneer;
  • de Kimlik-nummers van appellante en betrokkene.
1.6.
Met een brief van 3 januari 2020 heeft de gemachtigde de Svb medegedeeld dat appellante en betrokkene de gevraagde informatie niet zullen aanleveren. Hierbij heeft hij de Svb tevens gesommeerd de AIO-aanvulling vanaf 29 juni 2016 alsnog betaalbaar te stellen.
1.7.
De Svb heeft vervolgens met een besluit van 24 februari 2020 de AIO-aanvulling ingetrokken over de periode van 13 september 2016 tot 18 november 2019. De reden hiervan is dat appellante en betrokkene de inlichtingenverplichting hebben geschonden door niet de gevraagde informatie over het inkomen, het vermogen, de leefsituatie en het verblijf in het buitenland te verstrekken. Hierdoor kan het recht op AIO-aanvulling niet worden vastgesteld. Met het bestreden besluit is de Svb bij deze intrekking gebleven. De Svb heeft aan de motivering van het bestreden besluit toegevoegd dat de gegevens waar om is gevraagd op grond van artikel 17, tweede lid, van de PW, zoals de Kimlik-nummers, geen reden zijn om de AIO-aanvulling over voornoemde periode in te trekken.
De uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten.
Het standpunt van appellante en de erven
3. Appellante en de erven zijn het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Wat zij daartegen hebben aangevoerd, wordt hierna besproken.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het besluit om de AIO-aanvulling in te trekken over de periode van 13 september 2016 tot 18 november 2019 in stand heeft gelaten. Hij doet dat aan de hand van de argumenten die appellante en de erven in hoger beroep hebben aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. Hierna legt de Raad uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
5. De wettelijke regels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Mocht de Svb onderzoek doen?
6. Appellante en de erven hebben aangevoerd dat de Svb, door in 2019 het recht op AIO-aanvulling vanaf 13 september 2016 opnieuw te beoordelen, buiten haar bevoegdheden is getreden. Met de intrekking van het besluit van 13 september 2016 bestond er weer recht op AIO-aanvulling vanaf 29 juni 2016. Er was geen grondslag voor een herbeoordeling en intrekking achteraf. Het doel van de Svb was enkel het frustreren van het recht op AIO-aanvulling van appellante en betrokkene. Deze beroepsgrond slaagt niet. Hiervoor is het volgende van betekenis.
6.1.
De Svb is bevoegd om onderzoek te doen naar de juistheid en volledigheid van verstrekte gegevens en naar andere gegevens die noodzakelijk zijn voor de verlening of de voortzetting van bijstand. Dat volgt uit artikel 53a, zesde lid, in verbinding met de artikelen 47a, tweede lid, en 47b van de PW. Deze algemene onderzoeksbevoegdheid kan uit eigen beweging worden uitgeoefend, dus ook zonder voorafgaand signaal of vermoeden. Dit is vaste rechtspraak. [1] De enkele omstandigheid dat de Svb het eerdere besluit tot intrekking van de AIO-aanvulling heeft ingetrokken, waarmee het recht op AIO-aanvulling per 29 juni 2016 herleefde, doet niet af aan die algemene onderzoeksbevoegdheid. Aanknopingspunten voor het standpunt van appellante en de erven dat het doel van de Svb enkel was het frustreren van het recht op AIO-aanvulling van appellante en betrokkene zijn er niet.
Hebben appellante en betrokkene de inlichtingenverplichting geschonden als gevolg waarvan het recht niet kan worden vastgesteld?
7. De Svb heeft ter zitting erkend dat het niet verstrekken van een deel van de informatie waar de Svb om heeft gevraagd geen schending van de inlichtingenverplichting oplevert, maar schending van de medewerkingsverplichting. Naast de Kimlik-nummers gaat het hier om de bankafschriften, de kopieën van (de in- en uitreisstempels in) de paspoorten en een bewijsstuk waaruit blijkt wie als eigenaar van de woning in Turkije geregistreerd staat. Dit betekent dat het niet verstrekken hiervan dus niet aan de intrekking van de AIO-aanvulling over de te beoordelen periode ten grondslag kan worden gelegd. [2]
8. In geschil is of appellante en betrokkene de inlichtingenverplichting hebben geschonden door niet de gevraagde informatie te verstrekken over hoe zij in hun levensonderhoud hebben voorzien sinds 13 september 2016, of er na 13 september 2016 nog andere personen op hun adres hebben gewoond, of zij sinds 13 september 2016 nog perioden buiten Nederland zijn geweest en of zij onroerende zaken in hun bezit hebben of hebben gehad, en of als gevolg daarvan het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld.
9. Appellante en de erven hebben aangevoerd dat geen sprake is van schending van de inlichtingenverplichting. De Svb heeft hen weliswaar ook verzocht om inlichtingen te verstrekken, maar het onderzoek was primair gericht op het verkrijgen van de Kimlik-nummers en dus op het verkrijgen van medewerking van appellante en betrokkene. De achterliggende reden van het onderzoek zou leidend moeten zijn bij de beantwoording van de vraag of sprake is van schending van de inlichtingen- of medewerkingsverplichting. Deze beroepsgrond slaagt niet. Hiervoor is het volgende van betekenis.
9.1.
De inlichtingenverplichting staat in artikel 17, eerste lid, van de PW en houdt het volgende in. De belanghebbende doet aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand.
9.2.
De in de brieven van 18 november 2019 en 20 december 2019 gevraagde informatie ziet onmiskenbaar op feiten en omstandigheden die van invloed kunnen zijn op het recht op AIO-aanvulling in de periode vanaf 13 september 2016. Dit wordt door appellante en de erven ook niet betwist. Dit betekent dat appellante en betrokkene de inlichtingenverplichting hebben geschonden door deze informatie niet te verstrekken. Dat de achterliggende reden van het onderzoek leidend zou moeten zijn bij de beantwoording van de vraag of sprake is van schending van de inlichtingen- of medewerkingsverplichting vindt geen steun in de wettelijke regels en de rechtspraak. Bovendien zijn er voor het standpunt van appellante en de erven, dat het onderzoek primair was gericht op het verkrijgen van de Kimlik-nummers, geen aanknopingspunten te vinden in het dossier.
9.3.
Tijdens de zitting bij de rechtbank heeft de Svb toegelicht dat over de periode van 13 september 2016 tot 18 november 2019 geen automatische gegevensuitwisseling heeft plaatsgevonden met andere instanties, zoals de Belastingdienst, omdat de Svb er in deze periode van uitging dat appellante en betrokkene geen recht hadden op AIO-aanvulling. De Svb heeft daarom in deze periode ook geen (periodiek) onderzoek verricht naar het recht op AIO-aanvulling van appellante en betrokkene. Nadat de Svb de besluitvorming in de eerdere procedure hangende hoger beroep had ingetrokken, had de Svb dus (alsnog) informatie nodig om (de hoogte van) het recht op de AIO-aanvulling te kunnen vaststellen over deze periode. In dit geval betreft het bijvoorbeeld de vraag hoe zij in hun levensonderhoud hebben voorzien sinds 13 september 2016, of er sinds de intrekking nog andere personen hebben verbleven op hun adres, of zij periodes in het buitenland hebben verbleven en of zij onroerende zaken op naam hebben of hebben gehad. Appellante en betrokkene hebben er voor gekozen om de vragen van de Svb niet te beantwoorden en geen enkele informatie te verstrekken. Zonder de beantwoording van deze vragen, is de Svb echter niet in staat om het recht op AIO-aanvulling over de periode van 13 september 2016 tot 18 november 2019 vast te stellen. De Svb heeft in deze omstandigheden terecht de AIO-aanvulling ingetrokken over de periode van 13 november 2016 tot 18 november 2019 met als reden dat appellante en betrokkene de inlichtingenverplichting hebben geschonden, waardoor de Svb het recht op AIO-aanvulling over die periode niet kan vaststellen.

Conclusie en gevolgen

10.1.
Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat het besluit tot intrekking van de AIO-aanvulling over de periode van 13 september 2016 tot 18 november 2019 in stand blijft.
10.2.
Appellante en de erven krijgen daarom geen vergoeding voor hun proceskosten. Zij krijgen ook het betaalde griffierecht niet terug.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.T.H. Zimmerman als voorzitter en J.J. Janssen en C.E.M. Marsé, in tegenwoordigheid van L.G. Cornelissen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 29 augustus 2023.
(getekend) J.T.H. Zimmerman
De griffier is verhinderd te ondertekenen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wettelijke regels

In artikel 47a, eerste lid, van de PW staat dat de Svb tot taak heeft het verlenen van algemene bijstand in de vorm van een AIO-aanvulling.
In artikel 47b van de PW staat dat voor de toepassing van artikel 47a, eerste lid, in de artikelen 9, met uitzondering van het eerste lid, onderdelen b en c, 15, tweede lid, 16, eerste lid, 17, 19a, tweede lid, 31, tweede lid, onderdeel m, en zesde lid, 40, tweede tot en met vijfde lid, 41, vierde, vijfde, achtste en tiende lid, 43, eerste, derde, vierde en vijfde lid, 44, eerste en derde lid, 48, derde en vierde lid, 52, eerste lid, 53a, eerste tot en met zesde lid, 54, 55, 57, 58, eerste, tweede, vierde, vijfde, zevende en achtste lid, 60, eerste tot en met zesde lid, 60c, 61, 62b, vierde lid, 62e, 62f, 62g, 62h, derde lid, 63, 66, 78t, tweede lid, 78x, eerste lid, onderdeel b, 78z, eerste, tweede en vierde lid, 81, eerste en tweede lid, voor «het college» telkens wordt gelezen: de Svb.
In artikel 17, eerste lid, van de PW staat dat de belanghebbende aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling doet van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand. In het tweede lid van dit artikel staat dat de belanghebbende verplicht is aan het college desgevraagd de medewerking te verlenen die redelijkerwijs nodig is voor de uitvoering van deze wet.
In artikel 53a, eerste lid, van de PW, voor zover van belang, staat dat het college bepaalt welke gegevens ten behoeve van de verlening van bijstand dan wel de voortzetting daarvan door de belanghebbende in ieder geval worden verstrekt en welke bewijsstukken worden overgelegd, alsmede de wijze en het tijdstip waarop de verstrekking van gegevens plaatsvindt.
In artikel 53a, zesde lid, van de PW staat dat het college bevoegd is onderzoek in te stellen naar de juistheid en volledigheid van de verstrekte gegevens en zo nodig naar andere gegevens die noodzakelijk zijn voor de verlening dan wel de voortzetting van bijstand. Indien het onderzoek daartoe aanleiding geeft kan het college besluiten tot herziening of intrekking van de bijstand.
In artikel 54, derde lid, van de PW staat dat het college een besluit tot toekenning van bijstand herziet, dan wel een besluit tot toekenning van bijstand intrekt, indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, (…) heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand. Onverminderd het elders in deze wet bepaalde ter zake van herziening of intrekking van een besluit tot toekenning van bijstand kan het college een besluit tot toekenning van bijstand herzien of intrekken, indien anderszins de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 14 april 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1231.
2.Zie de uitspraak van 12 juli 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:1395.