ECLI:NL:CRVB:2023:1625

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 augustus 2023
Publicatiedatum
23 augustus 2023
Zaaknummer
22/217 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering Wajong-uitkering door het Uwv en de beoordeling van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 23 augustus 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de weigering van een Wajong-uitkering aan appellant door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellant, die sinds zijn 17e levensjaar zegt arbeidsongeschikt te zijn, heeft in 2018 een aanvraag voor een Wajong-uitkering ingediend, welke door het Uwv werd geweigerd. Het Uwv baseerde deze weigering op de conclusie dat appellant na zijn 18e verjaardag niet doorlopend arbeidsongeschikt was geweest. De rechtbank Rotterdam heeft eerder het beroep van appellant gegrond verklaard, maar het Uwv heeft na deze uitspraak de weigering gehandhaafd.

De Raad heeft in hoger beroep de argumenten van appellant beoordeeld, waarbij hij stelde dat het onderzoek door het Uwv onzorgvuldig was en dat er onvoldoende rekening was gehouden met zijn beperkingen. De Raad oordeelde echter dat het Uwv zorgvuldig had gehandeld en dat de medische beoordeling voldoende was onderbouwd. De Raad bevestigde dat appellant niet in aanmerking kwam voor de Wajong-uitkering, omdat hij in staat werd geacht om licht en armsparend werk te verrichten, wat hem in staat stelde om meer te verdienen dan zijn maatmanloon. De Raad concludeerde dat de weigering van de Wajong-uitkering in stand blijft en dat appellant geen recht heeft op proceskostenvergoeding of terugbetaling van griffierecht.

Uitspraak

22/217 WAJONG
Datum uitspraak: 23 augustus 2023
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 14 december 2021, 20/3519 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Met een besluit van 12 juli 2018 heeft het Uwv geweigerd appellant een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) toe te kennen. Appellant heeft daartegen bezwaar gemaakt, maar het Uwv is met een besluit van 14 februari 2019 bij de weigering van de Wajong-uitkering gebleven.
Appellant heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. De rechtbank heeft bij uitspraak van 20 maart 2020 het beroep van appellant gegrond verklaard, het besluit van 14 februari 2019 vernietigd en het Uwv opgedragen een nieuw besluit te nemen.
Appellant heeft op 30 juni 2020 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit.
Bij besluit van 14 juli 2020 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 12 juli 2018 (opnieuw) ongegrond verklaard.
Appellant heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. De rechtbank heeft bij uitspraak van 14 december 2021 het beroep van appellant tegen het niet tijdig nemen van een besluit na de uitspraak van de rechtbank van 20 maart 2020, niet-ontvankelijk verklaard en een proceskostenvergoeding toegekend. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
Namens appellant heeft mr. J. van der Stel, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 12 juli 2023. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Van der Stel. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door M.K. Affia.

OVERWEGINGEN

Samenvatting

Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht heeft geweigerd appellant een Wajong-uitkering toe te kennen. Volgens appellant is hij sedert zijn 17e verjaardag doorlopend arbeidsongeschikt geweest en had hij om die reden als arbeidsongeschikt voor de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet (AAW)/Wajong moeten worden aangemerkt. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv appellant terecht een
Wajong-uitkering heeft geweigerd.

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant, geboren op [geboortedag] 1975, heeft zich laatstelijk op 21 november 1994 ziekgemeld voor zijn werk als assistent archiefregistratie voor 32 uur per week bij de [naam Stichting] . Na het doorlopen van de wachttijd is aan appellant met ingang van 16 oktober 1995 een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 80 tot 100%. De WAO-uitkering is na een herbeoordeling per 18 juni 1998 beëindigd, omdat appellant in staat werd geacht de geselecteerde functies uit te oefenen en de mate van arbeidsongeschiktheid daarmee minder dan 15% was.
1.2.
Op 1 oktober 2013 heeft appellant verzocht om hem op grond van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten een uitkering toe te kennen. Het Uwv heeft vervolgens een arbeidskundig onderzoek verricht, waarna is geconcludeerd dat geen sprake is geweest van doorlopende arbeidsongeschiktheid vanaf de 18e verjaardag, omdat bij de herbeoordeling van de WAO-uitkering in 1998 functies zijn geselecteerd waarmee appellant in staat was om per 18 juni 1998 meer dan 75% van het minimumloon te verdienen. Met een besluit van 16 oktober 2013 heeft het Uwv de aanvraag afgewezen. Tegen dit besluit heeft appellant geen rechtsmiddel ingesteld.
1.3.
Appellant heeft met een door het Uwv op 5 juli 2018 ontvangen formulier een aanvraag voor een Wajong-uitkering ingediend. Daarbij is vermeld dat appellant hereditaire neuralgische amyotrofie (HNA) heeft, hevige pijnklachten, rugklachten, slaapproblemen en beperkingen in bewegen, denken en functioneren. Met een besluit van 12 juli 2018 heeft het Uwv geweigerd appellant een Wajong-uitkering toe te kennen. In bezwaar heeft het Uwv het primaire besluit gehandhaafd. Hieraan heeft het Uwv ten grondslag gelegd dat appellant na zijn 18e verjaardag niet doorlopend arbeidsongeschikt is geweest.
1.4.
Bij uitspraak van 20 maart 2020 heeft de rechtbank het Uwv opgedragen een nieuw besluit op het bezwaar te nemen. De rechtbank heeft daartoe allereerst overwogen dat de aanvraag van appellant beoordeeld moet worden aan de hand van de bepalingen van de AAW, omdat appellant is geboren vóór 1 januari 1980. Daarbij is gewezen op de uitspraak van de Raad van 8 april 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1111. Naar aanleiding van de aanvraag van appellant dient het Uwv te beoordelen of appellant de wachttijd, zijnde de periode van 5 augustus 1992 tot en met 5 augustus 1993, heeft volbracht en daarna nog steeds arbeidsongeschikt was. Het verzoek van appellant moet ook worden beschouwd als een verzoek om toepassing te geven aan een regeling bij toegenomen arbeidsongeschiktheid, waarbij het gaat om een beoordeling over de periode van 5 augustus 1993 tot en met 5 augustus 1998.
1.5.
Naar aanleiding van de uitspraak van de rechtbank van 20 maart 2020 hebben een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep onderzoek gedaan en rapporten opgesteld. Het Uwv heeft op basis hiervan de weigering van de
Wajong-uitkering gehandhaafd. Daaraan ligt ten grondslag dat appellant in 1998 met geselecteerde functies meer kon verdienen dan zijn maatmanloon.

Uitspraak van de rechtbank

2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het niet tijdig nemen van een besluit na de uitspraak van de rechtbank van 20 maart 2020, niet-ontvankelijk verklaard, omdat het Uwv bij het bestreden besluit alsnog heeft beslist.
De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft erop gewezen dat de omstandigheid dat gegevens over de AAW/Wajong relevante periode niet meer voorhanden zijn, naar vaste rechtspraak voor risico komt van degene die de laattijdige aanvraag indient. Dat er geen gegevens meer zijn over de functie van assistent archiefregistratie en de destijds geselecteerde functies komt daarom niet voor rekening en risico van het Uwv. De arbeidsdeskundige heeft in het rapport van 26 augustus 2020 voldoende toegelicht dat de geselecteerde functies ook rond het achttiende levensjaar van appellant op de arbeidsmarkt voorkwamen.
Dat de verzekeringsarts heeft volstaan met dossieronderzoek en appellant niet medisch heeft onderzocht, maakt het onderzoek volgens de rechtbank niet onzorgvuldig. Gelet op het feit dat met het verstrijken van de tijd een medisch beeld steeds moeilijker is vast te stellen, kon de verzekeringsarts met een feitelijk medisch onderzoek met terugwerkende kracht de gezondheidstoestand van appellant in de periode van 1992-1998 beoordelen.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verzekeringsarts inzichtelijk gemotiveerd dat niet aannemelijk is dat appellant in de periode van 1992 tot 1998 volledig arbeidsongeschikt is geweest op medische gronden. Ook is inzichtelijk gemotiveerd dat met de in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) opgenomen beperkingen waarmee appellant is aangewezen op relatief licht en armsparend werk, voldoende recht is gedaan aan zijn klachten. Uit het rapport van de verzekeringsarts blijkt dat de huisartsenkaarten en gegevens van de neuroloog uit 1985 zijn betrokken bij de beoordeling.
Tot slot is de rechtbank van oordeel dat de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies geschikt zijn voor appellant. De arbeidsdeskundige heeft in het rapport van 26 augustus 2020 gemotiveerd dat er bij de geselecteerde functies geen sprake is van belasting ten aanzien van de handen en armen in de vorm van tillen/dragen, duwen/ trekken, frequent reiken, frequent voorwerpen hanteren, statische belasting boven schouderhoogte of de noodzaak tot vaak achtereen knijpen of grijpen.

Het hoger beroep van appellant

3. Appellant is het met die uitspraak van de rechtbank niet eens. Hij heeft in hoger beroep in essentie de gronden van beroep herhaald. Het onderzoek is volgens appellant onzorgvuldig geweest, omdat hij niet door een verzekeringsarts bezwaar en beroep of arbeidsdeskundige bezwaar en beroep is opgeroepen voor onderzoek.
Appellant heeft gesteld dat hij sinds zijn 17e levensjaar doorlopend arbeidsongeschikt is geweest. Hij kampt met erfelijke HNA en een daaruit voortvloeiende circadiane ritmestoornis (slaapstoornis). Uit de door appellant overgelegde medische informatie, waaronder de huisartsenkaarten en de brief van neuroloog H.J. van den Brand van 17 mei 1985, blijkt dat er reeds rondom het 17e levensjaar bij hem relevante beperkingen aanwezig waren, althans dat er op zijn minst sterke aanwijzingen waren dat de problematiek al speelde. Het verslag van oefen-/fysiotherapeut C.A.M. Sier van 3 september 2021 vermeldt dat appellant sinds 1991 bekend is met het grillige verloop van HNA en verschillende exacerbaties. Appellant wijst erop dat hij in 1994 in de jongerenpool van de gemeente Rotterdam steeds na enkele dagen wegens lichamelijke klachten is uitgevallen. Ook heeft appellant bij de verlening van de bijstandsuitkering sinds 18 juni 1998 algehele vrijstelling van de arbeidsverplichting gekregen om medische redenen. De opgestelde FML doet onvoldoende recht aan zijn klachten.
De rechtbank heeft volgens appellant ten onrechte overwogen dat de omstandigheid dat gegevens over de voor de AAW/Wajong relevante periode door tijdsverloop niet meer voorhanden zijn voor risico van appellant komt.
Appellant is van mening dat de gegevens over de functie van assistent archiefregistratie niet relevant zijn voor de beoordeling van zijn aanvraag. Daarnaast heeft appellant de geschiktheid van de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies betwist. Bij arbeidskundig onderzoek is onvoldoende rekening gehouden met zijn beperkingen.

Het oordeel van de Raad

4.1.
De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het besluit om de Wajong-uitkering te weigeren in stand heeft gelaten. Hij doet dat aan de hand van de argumenten die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. Hierna legt de Raad uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4.2.
Het Uwv heeft naar aanleiding van de herhaalde aanvraag om een Wajong-uitkering een inhoudelijke beoordeling verricht, als ware dit de eerste aanvraag van appellant. Gelet hierop zal aan de hand van de tegen die beoordeling aangevoerde beroepsgronden worden beoordeeld of het bestreden besluit stand kan houden.
4.3.
In hoger beroep heeft appellant de in beroep naar voren gebrachte gronden en argumenten in essentie herhaald. Met de rechtbank wordt geoordeeld dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek door het Uwv zorgvuldig is geweest en dat er geen aanleiding bestaat om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep. De rechtbank heeft de beroepsgronden afdoende besproken en met juistheid geoordeeld dat deze gronden niet slagen. De overwegingen die aan het oordeel van de rechtbank ten grondslag liggen, worden geheel onderschreven. Hieraan wordt het volgende toegevoegd.
4.4.
Appellant heeft ter zitting betoogd dat het Uwv heeft toegezegd dat voorafgaand aan het nemen van het bestreden besluit een spreekuurcontact met een verzekeringsarts zou plaatsvinden. Een dergelijke toezegging heeft appellant niet aannemelijk gemaakt. Het oordeel van de rechtbank dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep zich in dit geval heeft kunnen baseren op dossieronderzoek, is juist.
4.5.
Appellant heeft onvoldoende onderbouwd dat het Uwv te weinig beperkingen in aanmerking heeft genomen. Voor de klachten van appellant aan zijn hand, arm en schouder zijn beperkingen vastgesteld. De medische stukken waar appellant naar verwijst, bevatten geen aanknopingspunten dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de mogelijkheden van appellant op dit vlak heeft overschat. Verder ontbreekt in het dossier een medische grondslag om te kunnen aannemen dat appellant beperkingen ondervindt ten gevolge van een slaapstoornis. Dat maakt dat de beoordeling van de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat appellant in staat is licht en armsparend werk te verrichten, kan worden gevolgd. Voor het aannemen van een urenbeperking bestaan geen aanwijzingen.
4.6.
Ook wordt de rechtbank gevolgd in haar oordeel dat uitgaande van de juistheid van de voor appellant vastgestelde belastbaarheid in de FML van 29 juni 2020 de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies de belastbaarheid van appellant niet overschrijden. Appellant heeft ter zitting laten weten dat hij inziet dat hij werk kan doen dat passend is gelet op zijn beperkingen. Appellant wil dat ook graag. De geselecteerde functies kennen geen belasting van de hand, arm en schouder. Dergelijke functies kan appellant verrichten en daarmee kan hij meer verdienen dan zijn maatmanloon, zodat hij niet arbeidsongeschikt is. Of appellant de functie van assistent archiefregistratie nu wel of niet korte tijd heeft verricht, is niet relevant omdat het Uwv dat niet ten grondslag heeft gelegd aan het bestreden besluit.
4.7.
De Raad begrijpt dat appellant vanaf zijn jeugd veel hinder heeft ondervonden van zijn handicap bij het vinden van betaalde arbeid. Ook heeft appellant het gevoel dat hij daarbij onvoldoende ondersteuning van het Uwv en andere overheidsinstanties heeft gekregen. Appellant zou daarom graag een Wajong-uitkering ontvangen om op terug te kunnen vallen als het bij het zoeken en behouden van betaalde arbeid tegenzit. De wettelijke regels van de Wajong voorzien er echter niet in dat appellant voor een uitkering in aanmerking komt.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd voor zover aangevochten. Dit betekent dat de weigering van de Wajong-uitkering in stand blijft.
6. Appellant krijgt daarom geen vergoeding voor zijn proceskosten. Hij krijgt ook het betaalde griffierecht niet terug.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door W.J.A.M. van Brussel in tegenwoordigheid van S.C. Scholten als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 augustus 2023.
(getekend) W.J.A.M. van Brussel
(getekend) S.C. Scholten