ECLI:NL:CRVB:2023:1603

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 augustus 2023
Publicatiedatum
17 augustus 2023
Zaaknummer
21/4336 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering Wajong-uitkering wegens arbeidsvermogen en laattijdige aanvraag

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 17 augustus 2023 uitspraak gedaan in het hoger beroep van een appellant die een Wajong-uitkering had aangevraagd. De aanvraag was door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) geweigerd op basis van de conclusie dat de appellant over arbeidsvermogen beschikte in de te beoordelen periode van 2005 tot 2010. De appellant, geboren in 1987, had eerder een Ziektewet-uitkering ontvangen, maar deze was beëindigd omdat hij in staat was om meer dan 65% van zijn oude loon te verdienen. De appellant stelde dat hij duurzaam geen arbeidsvermogen had en dat hij als jonggehandicapte had moeten worden aangemerkt. De Raad oordeelde echter dat het Uwv terecht had geweigerd de Wajong-uitkering toe te kennen, omdat de appellant in de relevante periode over voldoende arbeidsvermogen beschikte. De rechtbank had eerder het beroep van de appellant ongegrond verklaard, en de Raad onderschreef deze beslissing. De Raad concludeerde dat de appellant niet voldeed aan de voorwaarden voor een Wajong-uitkering, en bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De appellant kreeg geen vergoeding voor proceskosten en het betaalde griffierecht werd niet teruggegeven.

Uitspraak

21/4336 WAJONG
Datum uitspraak: 17 augustus 2023
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 11 november 2021, 20/2010 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Met een besluit van 19 februari 2020 heeft het Uwv geweigerd appellant een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) toe te kennen. Appellant heeft daartegen bezwaar gemaakt, maar het Uwv is met een besluit van 11 september 2020 (bestreden besluit) bij de weigering van de Wajong-uitkering gebleven.
Appellant heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. De rechtbank heeft het beroep van appellant ongegrond verklaard.
Namens appellant heeft mr. S. van de Griek, advocaat, hoger beroep ingesteld en een nader stuk ingediend. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 6 juli 2023. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Van de Griek. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door M.K. Affia.

OVERWEGINGEN

Samenvatting

Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht heeft geweigerd appellant een Wajong-uitkering toe te kennen. Volgens appellant beschikt hij duurzaam niet over arbeidsvermogen en had hij om die reden als jonggehandicapte moeten worden aangemerkt. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv appellant terecht een Wajong-uitkering heeft geweigerd.

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Bij besluit van 17 augustus 2018 heeft het Uwv aan appellant een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend. Naar aanleiding van een eerstejaars ZW-beoordeling (EZWb) heeft het Uwv bij besluit van 13 augustus 2019 de ZW-uitkering van appellant per 14 september 2019 beëindigd omdat appellant op 23 mei 2019 meer dan 65% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd.
1.2.
Appellant, geboren op [geboortedag] 1987 , heeft met een door het Uwv op 1 oktober 2019 ontvangen formulier een aanvraag voor een Wajong-uitkering ingediend. Daarbij is vermeld dat hij laagbegaafd is en een disharmonisch profiel heeft. Bij de aanvraag is informatie gevoegd van de psycholoog van PACT van juni 2015 en september 2019. Het Uwv heeft vervolgens een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek verricht, waarna geconcludeerd is dat appellant arbeidsvermogen heeft.
1.3.
In de bezwaarfase hebben een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep onderzoek gedaan en rapporten opgesteld. Het Uwv heeft op basis hiervan geen aanleiding gezien voor wijziging van zijn standpunt.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat de onderzoeken van de verzekeringsarts zorgvuldig zijn geweest. De verzekeringsarts heeft toegelicht dat in 2019 (bij de EZWb) is vastgesteld dat appellant, zelfs met de extra ziektes die na de Wajong verzekerde periode zijn ontstaan, mimimaal vier uren per dag belastbaar is en meer dan 65% van zijn oude loon kan verdienen. Er is medisch gezien geen aanleiding om aan te nemen dat hij niet één uur aaneengesloten kan werken. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in navolging van de verzekeringsarts appellant vier uur per dag belastbaar geacht, al dan niet verdeeld over de dag. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet te volgen. Uit de door appellant overgelegde medische informatie blijkt niet dat hij per de data in geding niet vier uur per dag belastbaar is. Voor zover onvoldoende gegevens beschikbaar zijn over de gezondheidstoestand van appellant in de te beoordelen periode en het medisch beeld met het verstrijken van de tijd steeds moeilijker is vast te stellen, komen deze omstandigheden voor risico van appellant. Verder heeft de rechtbank geoordeeld dat de arbeidsdeskundige onderzoeken ook voldoende zorgvuldig zijn. De arbeidsdeskundige heeft voldoende gemotiveerd dat appellant over basale werknemersvaardigheden beschikt. Appellant heeft onvoldoende onderbouwd dat hij niet over basale werknemersvaardigheden beschikt. Er is geen noodzaak voor intensieve begeleiding maar ook als hij dat wel nodig had, zou hij niet in aanmerking komen voor een Wajong-uitkering. Appellant heeft tot 2018 gewerkt. Dat de motivatie hiervoor was gelegen in deelname aan de WSNP (Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen) doet daar niet aan af. Tot slot heeft de rechtbank overwogen dat de indicatie op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz) niet leidt tot een andere conclusie omdat dit een ander wettelijk beoordelingskader is en van ruim na de periode in geding is.
Het hoger beroep van appellant
3. Appellant is het met die uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellant heeft tegen die uitspraak aangevoerd dat hij duurzaam geen arbeidsvermogen heeft. Appellant heeft gesteld dat hij niet meer dan twee uur per dag belastbaar is. Dit blijkt uit de verklaring van Mediant, uit het rapport van DCW, de verklaring van Aveleijn en uit de Wlz-indicatie voor 24-uurs begeleiding. Verder heeft appellant aangevoerd dat hij geen basale werknemersvaardigheden heeft omdat hij moeite heeft om informatie kortdurend vast te houden en gelijktijdig te verwerken zodat hij geen instructies kan uitvoeren. Ook is beschut werk niet geschikt voor appellant omdat hij niet minimaal twintig uur per week belastbaar is. Appellant heeft betoogd dat uit zijn studie en werkverleden niet geconcludeerd kan worden dat hij arbeidsvermogen heeft, omdat hij dit niet vol kon houden en hij korte dienstverbanden en veel ziekmeldingen heeft gehad. Gezien de verstandelijke beperking en ASS moet het ontbreken van arbeidsvermogen als duurzaam worden gezien.

Het oordeel van de Raad

4.1.
De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het besluit om de Wajong-uitkering te weigeren in stand heeft gelaten. Hij doet dat aan de hand van de argumenten die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
4.2.
De wettelijke regels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak. De bijlage maakt deel uit van de uitspraak.
4.3.
In geschil is of het Uwv zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat appellant per [geboortedag] 2005 (de dag dat hij achttien jaar is geworden) en de vijf jaar daarna (2005- 2010), de in geding zijnde periode, arbeidsvermogen had. Het geschil spitst zich daarbij toe op de vraag of voldaan is aan de voorwaarde dat appellant niet ten minste vier uur per dag belastbaar is en niet over basale werknemersvaardigheden beschikt
.
4.4.
Appellant heeft in hoger beroep in essentie dezelfde gronden aangevoerd als in beroep. De rechtbank heeft deze beroepsgronden van appellant uitvoering besproken en overtuigend gemotiveerd waarom deze niet slagen. Het oordeel van de rechtbank en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen worden onderschreven. Daaraan wordt het volgende toegevoegd.
4.5.
Er is sprake van een zogenaamde laattijdige aanvraag. Volgens vaste rechtspraak [1] ligt de bewijslast en dus het bewijsrisico bij een laattijdige aanvraag bij de aanvrager. De rechtbank heeft met juistheid vastgesteld dat omstandigheid dat het medische beeld met het verstrijken van de tijd steeds moeilijker is vast te stellen, daarom voor risico van appellant dient te blijven. Dat appellant op dit moment niet twee uur per dag belastbaar is, maakt niet dat hij tussen zijn achttiende en drieëntwintigste levensjaar niet minimaal vier uur per dag belastbaar was. Verder is niet gebleken dat appellant tussen zijn achttiende en drieëntwintigste levensjaar niet over basale werknemersvaardigheden beschikte. Ook de in hoger beroep door appellant ingebrachte informatie ziet niet op de periode in geding, zodat dit niet tot een ander oordeel kan leiden.
4.6.
Uit 4.4 en 4.5 volgt dat de rechtbank het Uwv terecht heeft gevolgd in zijn standpunt dat appellant in de te beoordelen periode beschikte over arbeidsvermogen en om die reden niet als jonggehandicapte is aan te merken. De vraag naar de duurzaamheid kan daarom onbeantwoord blijven.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de weigering van de Wajong-uitkering in stand blijft.
6. Appellant krijgt daarom geen vergoeding voor zijn proceskosten. Hij krijgt ook het betaalde griffierecht niet terug.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door S.B. Smit-Colenbrander in tegenwoordigheid van I. Gök als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 augustus 2023.
(getekend) S.B. Smit-Colenbrander
(getekend) I. Gök

Bijlage

Artikel 1a:1, eerste lid, van de Wajong
Jonggehandicapte is de ingezetene die:
a. op de dag waarop hij achttien jaar wordt als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft;
b. na de in onderdeel a bedoelde dag als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft en in het jaar, onmiddellijk voorafgaand aan de dag waarop dit is ingetreden, gedurende ten minste zes maanden studerende was.
Artikel 1a, eerste lid, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten
Betrokkene heeft geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie als bedoeld in de artikelen 1a:1, eerste lid, 2:4, eerste lid, en 3:8a, eerste lid, van de Wajong, indien hij:
a. a) geen taak kan uitvoeren in een arbeidsorganisatie;
b) niet over basale werknemersvaardigheden beschikt;
c) niet aaneengesloten kan werken gedurende ten minste een periode van een uur; of
d) niet ten minste vier uur per dag belastbaar is, tenzij hij ten minste twee uur per dag belastbaar is en in staat is per uur ten minste een bedrag te verdienen dat gelijk is aan het minimumloon per uur.

Voetnoten

1.Uitspraak van 15 april 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1400.