ECLI:NL:CRVB:2023:160
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake intrekking en terugvordering van bijstand wegens gezamenlijke huishouding
In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland, waarin de intrekking en terugvordering van bijstand van appellant is behandeld. Appellant ontving vanaf 8 september 2017 bijstand op grond van de Participatiewet (PW) en woonde op een bepaald adres. Naar aanleiding van een melding dat er iemand op zijn uitkeringsadres verbleef, heeft de gemeente Weststellingwerf een onderzoek ingesteld. Dit leidde tot de conclusie dat appellant en een andere persoon, X, vanaf 5 januari 2018 een gezamenlijke huishouding voerden. De gemeente heeft daarop de bijstand van appellant per 5 januari 2018 ingetrokken en de gemaakte kosten teruggevorderd. Appellant heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar de rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
In hoger beroep heeft appellant dezelfde gronden aangevoerd als in de eerdere procedures. Hij stelt dat X tijdelijk bij hem verbleef en dat zij haar hoofdverblijf in een andere woning had. De Centrale Raad van Beroep heeft echter geoordeeld dat de feiten en omstandigheden wijzen op een gezamenlijke huishouding, ongeacht de duur van het verblijf van X. De Raad heeft vastgesteld dat de persoonlijke eigendommen van X zich op het uitkeringsadres bevonden en dat de kinderen van X naar school gingen vanuit dat adres. De Raad heeft geconcludeerd dat er geen sprake was van een tijdelijk verblijf en dat de intrekking van de bijstand terecht was.
De uitspraak van de rechtbank is bevestigd, en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. Partijen kunnen binnen zes weken na verzending van de uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.