Uitspraak
22.2393 CRTV
OVERWEGINGEN
(zie de uitspraak van de Raad van 31 december 2019 (ECLI:NL:CRVB:2019:4351)). Uit deze rechtspraak volgt dat voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel is vereist dat de betrokkene aannemelijk maakt dat van de zijde van de overheid toezeggingen of andere uitlatingen zijn gedaan of gedragingen zijn verricht waaruit de betrokkene in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht afleiden of en, zo ja, hoe het bestuursorgaan in een concreet geval een bevoegdheid zou uitoefenen. Verder heeft de rechtbank in wat appellante heeft aangevoerd geen aanleiding gezien om te oordelen dat in haar geval sprake is van bijzondere omstandigheden die op grond van het evenredigheidsbeginsel tot het buiten toepassing laten van de termijn van zes maanden in artikel 5 van het Besluit zouden moeten leiden. De rechtbank heeft appellante niet gevolgd in haar stelling dat de regelgeving onduidelijk was op het moment van indiening van de ontslagaanvragen wegens bedrijfsbeëindiging voor de vijf ex-werknemers. De rechtbank heeft van belang geacht dat de gemachtigde van appellante ter zitting heeft erkend dat de afwijzingsgrond van artikel 5 van het Besluit duidelijk is. Daarbij heeft de rechtbank erop gewezen dat deze afwijzingsgrond ook was opgenomen in het ontwerp van het Besluit zoals dat ten tijde van indiening van de ontslagaanvragen bekend was gemaakt. Ook heeft de rechtbank van belang geacht dat ter zitting is gebleken dat de onduidelijkheid voor appellante niet voortvloeide uit de regelgeving zelf maar uit de e-mail van 24 september 2020. Verder heeft de rechtbank erop gewezen dat de ontslagaanvragen enkel zijn gebaseerd op bedrijfsbeëindiging wegens het bereiken van de AOW-leeftijd en niet op arbeidsongeschiktheid van [naam 1] . Van een dubbele grondslag van de ontslagaanvragen was geen sprake. Het al indienen van een aanvraag in afwachting van definitieve regelgeving komt volgens de rechtbank voor eigen risico van appellante. Ook na inwerkingtreding van het definitieve Besluit had appellante nog de mogelijkheid om te controleren of zij aan de voorwaarden voldeed en had zij actie kunnen ondernemen. Tot slot heeft appellante naar het oordeel van de rechtbank niet, althans onvoldoende aangetoond dat de financiële gevolgen van het bestreden besluit onevenredig groot voor haar zijn. Namens appellante is alleen aangevoerd dat een bedrag van ruim € 100.000,- veel geld is.