ECLI:NL:CRVB:2023:1574
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van ZW-uitkering en weigering WIA-uitkering na ziekte en arbeidsongeschiktheid
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 16 augustus 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van de Ziektewet (ZW)-uitkering van appellant en de weigering van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA)-uitkering. Appellant, die als stackerdraaier werkte, had zich op 20 november 2017 ziekgemeld na een ongeval op het werk. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) kende appellant een ZW-uitkering toe, maar beëindigde deze op 8 november 2019, omdat hij meer dan 65% van zijn maatmaninkomen kon verdienen. Tevens werd zijn aanvraag voor een WIA-uitkering afgewezen, omdat hij niet gedurende 104 weken recht had op een ZW-uitkering.
De rechtbank Rotterdam had het beroep van appellant tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard. In hoger beroep voerde appellant aan dat het Uwv onvoldoende rekening had gehouden met zijn klachten, waaronder nek- en rugklachten, en dat de geselecteerde functies niet geschikt waren. Het Uwv verweerde zich door te stellen dat de medische beoordeling zorgvuldig was en dat appellant in staat was om de geselecteerde functies te vervullen.
De Raad oordeelde dat het Uwv terecht had besloten dat appellant per 8 november 2019 geen recht meer had op een ZW-uitkering en dat de WIA-aanvraag terecht was afgewezen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de functies die aan appellant waren voorgelegd, geschikt waren, ondanks zijn klachten. De Raad veroordeelde het Uwv tot betaling van de proceskosten van appellant, die in totaal € 3.348,- bedroegen, en het griffierecht van € 182,- diende door het Uwv vergoed te worden.