ECLI:NL:CRVB:2023:1567

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 augustus 2023
Publicatiedatum
15 augustus 2023
Zaaknummer
22/3320 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van bijstand en afwijzing aanvraag op basis van onderzoek naar onroerend goed in Marokko

In deze zaak gaat het om de intrekking van de bijstand van appellante met ingang van 30 augustus 2019 en de afwijzing van haar aanvraag om bijstand. Appellante ontving sinds 1998 bijstand, laatstelijk samen met haar echtgenoot op basis van de Participatiewet. Het college van burgemeester en wethouders van Gouda heeft in het kader van een projectmatig onderzoek naar grensoverschrijdend vermogen, een bureau SOZA XPERT ingeschakeld om de kadastrale registers in Marokko te raadplegen. Hieruit bleek dat appellante en haar echtgenoot onroerend goed bezitten in Marokko. Het college heeft op basis van deze bevindingen de bijstand ingetrokken en de aanvraag afgewezen, omdat appellante en haar echtgenoot hun inlichtingenverplichting niet zijn nagekomen. Appellante heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar de rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft de Centrale Raad van Beroep geoordeeld dat het college terecht de intrekking en afwijzing heeft gehandhaafd. De Raad oordeelde dat het onderzoek door SOZA XPERT geen kerntaak van het college was en dat er geen ongerechtvaardigde inbreuk op het privéleven van appellante is gemaakt. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat appellante geen recht heeft op vergoeding van proceskosten of terugbetaling van griffierecht.

Uitspraak

22/3320 PW, 22/3321 PW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 19 september 2022, 20/7071 en 21/147 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Gouda (college)
Datum uitspraak: 15 augustus 2023
PROCESVERLOOP
Met een besluit van 16 december 2019 heeft het college de bijstand van appellante ingetrokken met ingang van 30 augustus 2019. Met een besluit van 15 juni 2020 heeft het college een aanvraag om bijstand van appellante afgewezen. Appellante heeft tegen deze besluiten bezwaar gemaakt maar het college is met een besluit van 16 oktober 2020 (bestreden besluit) bij de intrekking van de bijstand en afwijzing van de aanvraag gebleven.
Appellante heeft tegen dat besluit beroep ingesteld. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak het beroep ongegrond verklaard.
Namens appellante heeft mr. S. Karkache, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 23 mei 2023. Voor appellante is mr. Karkache verschenen. Ook is de echtgenoot van appellante verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. R. Raddahi, advocaat, en mr. F.J. Dullens.

OVERWEGINGEN

Samenvatting

In deze zaak gaat het om de vraag of het college terecht de bijstand met ingang van 30 augustus 2019 heeft ingetrokken en terecht de aanvraag om bijstand heeft afgewezen. De Raad komt tot het oordeel dat dit het geval is. Het college mocht de intrekking en de afwijzing van de aanvraag baseren op het onderzoek door bureau SOZA XPERT, omdat dat onderzoek geen kerntaak van het college inhield. Met dit onderzoek is ook geen ongerechtvaardigde inbreuk gemaakt op het privéleven van appellante.

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellante ontving vanaf 1998 bijstand, laatstelijk samen met haar echtgenoot op grond van de Participatiewet (PW) naar de norm voor gehuwden.
1.1.1.
Het college is in 2016 een projectmatig onderzoek gestart naar grensoverschrijdend vermogen, genaamd “Project Onderzoek Vermogen in het buitenland”. In het kader daarvan heeft het college het bureau SOZA XPERT opdracht gegeven de kadastrale registers in Marokko te raadplegen om te onderzoeken of appellante en haar echtgenoot onroerende zaken bezitten in Marokko. Uit het onderzoek is naar voren gekomen dat vanaf 22 februari 2019 in het kadaster van Marokko een woning voor de helft geregistreerd staat op naam van appellante en voor de andere helft op naam van haar echtgenoot en hun dochter. SOZA XPERT heeft zijn bevindingen neergelegd in een rapport van 11 april 2019. SOZA XPERT heeft het Marokkaanse bedrijf ICOTEX een geveltaxatie van de woning laten verrichten. Dit bedrijf heeft de waarde van de woning vastgesteld op 1.360.000 Marokkaanse Dirham, omgerekend € 125.288,- op basis van de wisselkoers op 11 april 2019.
1.1.2.
Met een brief van 18 juli 2019 heeft het college de bevindingen van het onderzoek aan appellante en haar echtgenoot meegedeeld en hen verzocht om bepaalde gegevens te verstrekken die zien op de woning in Marokko. Per e-mailbericht van 27 augustus 2019 heeft de zoon van appellante en haar echtgenoot meegedeeld dat de uitslag van het onderzoek niet klopt en dat er geen huis in Marokko op naam van zijn ouders staat. Met een besluit van 23 september 2019 heeft het college het recht op bijstand van appellante en haar echtgenoot met ingang van 30 augustus 2019 opgeschort en hen in de gelegenheid gesteld om de eerder gevraagde gegevens over de woning in Marokko alsnog in te leveren tijdens een gesprek op 3 oktober 2019. Appellante en haar echtgenoot zijn op dat gesprek verschenen, maar hebben de gevraagde gegevens niet ingeleverd. Omdat appellante en haar echtgenoot later hebben laten weten dat zij deze gegevens wel wilden inleveren, heeft het college met een brief van 10 oktober 2019 de hersteltermijn verlengd en appellante en haar echtgenoot tot 1 december 2019 de tijd gegeven om de gevraagde gegevens over de woning te verstrekken. Het college heeft deze gegevens niet ontvangen.
1.1.3.
Vervolgens heeft het college het besluit van 16 december 2019 genomen.
1.1.4.
Op 5 februari 2020 hebben appellante en haar echtgenoot een aanvraag om bijstand naar de norm voor gehuwden ingediend. Bij de aanvraag hebben appellante en haar echtgenoot drie notariële akten overgelegd. Uit de akte van 29 juli 2019 blijkt dat appellante en haar echtgenoot op die datum twee derde van de woning aan hun dochter hebben geschonken. Uit de notariële akte van 14 november 2019 blijkt dat de dochter van appellante de woning aan appellante heeft geschonken. Uit de notariële akte van 15 november 2019 blijkt dat appelante de woning op die datum aan haar zus heeft geschonken. Met het besluit van 15 juni 2020 heeft het college de aanvraag afgewezen.
1.1.5.
Met het bestreden besluit is het college bij de intrekking van de bijstand en afwijzing van de aanvraag gebleven. Aan het bestreden besluit ligt het volgende ten grondslag. Uit het onderzoek is naar voren gekomen dat ten minste op 22 februari 2019 onroerend goed op naam van appellante heeft gestaan. Appellante en haar echtgenoot hebben de op hen rustende inlichtingenverplichting geschonden door niet te melden dat zij in het bezit zijn of zijn geweest van een woning in Marokko. Omdat appellante en haar echtgenoot geen duidelijkheid hebben gegeven over de wijze van verkrijging, de waarde en de wijze van financiering van de woning, kan het recht op bijstand niet worden vastgesteld. Diezelfde omstandigheden waren bij de aanvraag nog steeds aanwezig, zodat de aanvraag kon worden afgewezen.

Uitspraak van de rechtbank

2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten.

Het standpunt van appellante

3. Appellante is het met die uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellante heeft aangevoerd dat het college ten onrechte de bevindingen van SOZA XPERT aan haar besluit ten grondslag heeft gelegd en daardoor ten onrechte is overgegaan tot intrekking. Het college had geen enkel toezicht of controle op de werkzaamheden van dit bureau, waardoor sprake is geweest van het voortdurend schenden van de privacy en het privéleven van appellante. De door dit onderzoek verkregen vruchten hadden niet mogen worden meegenomen bij het onderzoek.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het besluit om de bijstand van appellante met ingang van 30 augustus 2019 in te trekken en de aanvraag af te wijzen in stand heeft gelaten. Hij doet dat aan de hand van de argumenten die appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. Hierna legt de Raad uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4.1.
De wettelijke regels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Intrekking van de bijstand
4.2.
De te beoordelen periode loopt van 30 augustus 2019 tot en met 15 december 2019.
4.3.
Intrekking van bijstand is een voor de betrokkene belastend besluit. Daarom rust de bewijslast om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor intrekking is voldaan in beginsel op de bijstandverlenende instantie. Dit betekent dat de bijstandverlenende instantie de nodige kennis over de relevante feiten moet verzamelen.
Het onderzoek van SOZA XPERT
4.4.1.
Zoals de Raad eerder heeft overwogen, valt uit de tekst en de wetsgeschiedenis van artikel 7, vierde lid, van de Wet werk en bijstand (WWB), gezien in het licht van de geschiedenis van de totstandkoming van de Wet Structuur uitvoeringsorganisatie en inkomen, af te leiden dat de wetgever de kerntaken van de uitvoering van de WWB als uitdrukkelijke opdracht aan het college heeft geformuleerd en dat die niet kunnen worden uitbesteed aan private bedrijven. Tot de kerntaken moeten worden gerekend het nemen van besluiten over de bijstandsverlening, de individuele gevalsbehandeling, de beoordeling van de aanspraak en de afweging van individuele omstandigheden, de opsporing, en de verificatie en validatie van voor de bijstand relevante gegevens, bijvoorbeeld door middel van vergelijking in geautomatiseerde bestanden. Voorts heeft de Raad overwogen dat de uitoefening van de in artikel 53a van de WWB neergelegde onderzoeksbevoegdheid en van de in artikel 17 van de WWB opgenomen bevoegdheid om inlichtingen en medewerking van de bijstandsgerechtigde te verlangen, bij wet zijn opgedragen aan het college van burgemeester en wethouders. De uitoefening van deze bevoegdheden kan ertoe leiden dat diep wordt doorgedrongen in de persoonlijke levenssfeer van de bijstandsgerechtigde. Deze rechtspraak heeft zijn gelding behouden onder de PW, waarbij in aanmerking moet worden genomen dat artikel 7, vierde lid, van de WWB gelijkluidend is aan artikel 7, vierde lid, van de PW. [1]
4.4.2.
SOZA XPERT heeft in opdracht van het college in Marokko onderzoek gedaan naar het bezit van onroerende zaken van appellante in dat land. Het onderzoek door SOZA XPERT bestond enkel uit het raadplegen van de kadasters in Marokko aan de hand van de persoonsgegevens van appellante. Daarna is de in de kadasters gevonden woning getaxeerd door het Marokkaanse bedrijf ICOTEX. Het vervolgonderzoek heeft plaatsgevonden door de sociale recherche van de gemeente Gouda . Het onderzoek in het kadaster in Marokko is niet een kerntaak van het college als bedoeld in 4.4.1. Hetzelfde geldt voor de taxatie van de woning. Door het onderzoek door SOZA XPERT te laten verrichten, heeft het college dus geen kerntaken ongeoorloofd uitbesteed. [2] De beroepsgrond dat SOZA EXPERT onderzoek doet op basis van no cure, no pay, maakt niet dat de door SOZA XPERT verkregen gegevens niet mochten worden gebruikt. Nu het onderzoek door SOZA XPERT enkel bestond uit het raadplegen van de kadasters en het vaststellen of de naam van de onderzochte daarin wel of niet voorkwam, had SOZA XPERT geen mogelijkheid om de resultaten te beïnvloeden en meer inkomsten te genereren naar aanleiding van wat wel en niet werd aangetroffen.
Geen schending recht op privéleven (8 EVRM)
4.5.
De Raad vat de beroepsgrond van appellante dat haar recht op privéleven is geschonden op als een beroep op artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Dit beroep slaagt niet.
4.5.1.
De gehanteerde onderzoeksmiddelen ‒ het raadplegen van de kadastrale registers en de geveltaxatie ‒ vormden een inbreuk op het recht op respect voor het privéleven van appellante. Volgens vaste rechtspraak biedt de in artikel 53a van PW vermelde onderzoeksbevoegdheid een wettelijke grondslag in de zin van artikel 8, tweede lid, van het EVRM. [3] Met het raadplegen van gegevens in de kadastrale registers in Marokko en de geveltaxatie wordt een beperkte en aanvaardbare inbreuk op het recht op respect voor het privéleven van appellante gemaakt. Voor het standpunt van appellante dat er meer en verdergaand onderzoek heeft plaatsgevonden dan in het rapport van SOZA XPERT staat vermeld, is in de beschikbare gegevens geen enkel aanknopingspunt te vinden.
4.5.2.
In dit geval kan niet worden geoordeeld dat op enig moment een minder ingrijpend onderzoeksmiddel ter beschikking stond om de rechtmatigheid van de aan appellante en haar echtgenoot verleende bijstand te onderzoeken, omdat appellante en haar echtgenoot het bezit van het vermogen zelf niet hebben opgegeven aan het college. Aan de vereisten van proportionaliteit en subsidiariteit is dus voldaan. De inbreuk op het respect voor het privéleven van appellante als bedoeld in artikel 8, eerste lid, van het EVRM was dan ook gerechtvaardigd.
4.6.
Ter zitting heeft appellante ook nog aangevoerd dat het college in strijd met de afspraken met Marokko het Internationaal Bureau Fraude-informatie van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen en het Ad hoc Comité niet heeft ingeschakeld. Deze beroepsgrond laat de Raad buiten bespreking, omdat deze in strijd met de goede procesorde pas ter zitting en daarmee te laat is aangevoerd.
4.7.
Uit 4.4 tot en met 4.6 volgt dat het college de intrekking mocht baseren op de bevindingen van het onderzoek van SOZA XPERT.
Afwijzing aanvraag
4.8.
De te beoordelen periode loopt van 5 februari 2020 tot en met 15 juni 2020.
4.9.
Appellante heeft geen zelfstandige beroepsgronden gericht tegen de afwijzing van de aanvraag, zodat deze geen bespreking behoeft.

Conclusie en gevolgen

4.10.
Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de intrekking van de bijstand en de afwijzing van de aanvraag in stand blijven.
5. Appellante krijgt daarom geen vergoeding voor haar proceskosten. Zij krijgt ook het betaalde griffierecht niet terug.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door O.L.H.W.I. Korte als voorzitter en W.F. Claessens en J.T.H. Zimmerman als leden, in tegenwoordigheid van L.G. Cornelissen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 augustus 2023.
(getekend) O.L.H.W.I. Korte
De griffier is verhinderd te ondertekenen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wettelijke regels

Artikel 8 Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (Nederlandse vertaling)
1. Een ieder heeft recht op respect voor zijn privé leven, zijn familie- en gezinsleven, zijn woning en zijn correspondentie.
2. Geen inmenging van enig openbaar gezag is toegestaan in de uitoefening van dit recht, dan voor zover bij de wet is voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk is in het belang van de nationale veiligheid, de openbare veiligheid of het economisch welzijn van het land, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden of voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen.
Artikel 7, vierde lid, Participatiewet / Wet werk en bijstand
Het college kan de uitvoering van deze wet, behoudens de vaststelling van de rechten en plichten van de belanghebbende en de daarvoor noodzakelijke beoordeling van zijn omstandigheden, door derden laten verrichten. Het college kan de in de eerste volzin bedoelde vaststelling en beoordeling mandateren aan bestuursorganen.
Artikel 11, eerste lid, Participatiewet
Iedere in Nederland woonachtige Nederlander die hier te lande in zodanige omstandigheden verkeert of dreigt te geraken dat hij niet over de middelen beschikt om in de noodzakelijke kosten van bestaan te voorzien, heeft recht op bijstand van overheidswege.
Artikel 17, eerste lid, Participatiewet
De belanghebbende doet aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand.
Artikel 54, derde lid, Participatiewet
Het college herziet een besluit tot toekenning van bijstand, dan wel trekt een besluit tot toekenning van bijstand in, indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, of artikel 30c, tweede en derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand. Onverminderd het elders in deze wet bepaalde terzake van herziening of intrekking van een besluit tot toekenning van bijstand kan het college een besluit tot toekenning van bijstand herzien of intrekken, indien anderszins de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend.

Voetnoten

1.Uitspraak van 16 september 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:2947.
2.Vergelijk de uitspraak van 6 augustus 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:2615.
3.Bijvoorbeeld de uitspraak van 17 mei 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:1910.