ECLI:NL:CRVB:2023:1564
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Terugvordering van bijstand op grond van het Bbz 2004 na vaststelling van netto-inkomen
In deze zaak gaat het om de terugvordering van € 4.395,21 aan bijstandsverlening op basis van het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen 2004 (Bbz 2004). Appellant, werkzaam als zelfstandige, ontving van 21 februari 2019 tot en met 30 juni 2019 bijstand. Het college van burgemeester en wethouders van Den Haag heeft op 15 oktober 2020 het recht op bijstand definitief vastgesteld en het bedrag van € 4.395,21 teruggevorderd, omdat de totale bijstandsverlening, vermeerderd met het netto-inkomen van appellant, hoger was dan de geldende jaarnorm. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen deze terugvordering, maar het college heeft het besluit gehandhaafd.
De rechtbank Den Haag heeft het beroep van appellant ongegrond verklaard, waarna appellant in hoger beroep ging. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op 4 juli 2023. Appellant heeft aangevoerd dat er geen rechtsgrond voor de terugvordering bestaat en dat hij erop vertrouwde dat er geen terugvordering zou plaatsvinden. De Raad oordeelt dat de gronden van appellant niet slagen. De Raad bevestigt dat de bijstand, vermeerderd met het netto-inkomen, meer is dan de jaarnorm en dat het college terecht heeft gehandeld. De terugvordering blijft in stand, en appellant krijgt het betaalde griffierecht niet terug.