ECLI:NL:CRVB:2023:1560

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 augustus 2023
Publicatiedatum
14 augustus 2023
Zaaknummer
21/3044 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag Wajong-uitkering wegens niet-duurzaam arbeidsvermogen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 10 augustus 2023 uitspraak gedaan in het hoger beroep van een appellante die een Wajong-uitkering had aangevraagd. De aanvraag was eerder door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) afgewezen, omdat de appellante op het moment van de aanvraag geen arbeidsvermogen had, maar het Uwv meende dat deze situatie niet duurzaam was. De appellante, geboren in 2001, had te maken met verschillende gezondheidsproblemen, waaronder epilepsie en chronische vermoeidheid. De rechtbank Den Haag had het beroep van de appellante tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, wat leidde tot het hoger beroep.

De Raad oordeelde dat de beoordeling van de duurzaamheid van het ontbreken van arbeidsvermogen een inschatting is van de kansen op verbetering van de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie. De Raad volgde de conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat er behandelmogelijkheden waren voor de vermoeidheidsklachten van de appellante, en dat er niet uitgesloten kon worden dat haar arbeidsvermogen zich in de toekomst zou kunnen ontwikkelen. De Raad concludeerde dat de appellante niet als jonggehandicapte kon worden aangemerkt, omdat er perspectief was op verbetering.

De uitspraak bevestigde de eerdere beslissing van de rechtbank en wees het verzoek om schadevergoeding af. De Raad benadrukte dat de beoordeling van de duurzaamheid van het arbeidsvermogen niet alleen afhankelijk is van de huidige situatie, maar ook van de mogelijkheden tot verbetering in de toekomst. De uitspraak is openbaar uitgesproken en ondertekend door de betrokken rechters.

Uitspraak

21 3044 WAJONG

Datum uitspraak: 10 augustus 2023
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 6 juli 2021, 20/4914 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. R.N. van der Ham, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 juli 2023. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Van der Ham. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.C. Puister.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante, geboren op [geboortedag] 2001, heeft met een door het Uwv op 23 mei 2019
ontvangen formulier een aanvraag ingediend om uitkering op grond van de
Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong). Daarbij is vermeld dat appellante te maken heeft met epilepsie, flauwvallen, chronische vermoeidheid en gewrichtsklachten. Het Uwv heeft vervolgens een verzekeringsgeneeskundig onderzoek verricht. Bij besluit van 27 september 2019 heeft het Uwv de aanvraag afgewezen omdat appellante nu geen arbeidsvermogen heeft, maar deze situatie niet duurzaam is.
1.2.
Bij besluit van 15 juni 2020 (bestreden besluit) heeft het Uwv het door appellante tegen het besluit van 27 september 2019 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daarbij overwogen dat het onderzoek zorgvuldig is en niet getwijfeld wordt aan de conclusies van het Uwv. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep kan behandeling bij een psycholoog leiden tot een substantiële verbetering van de mogelijkheden. Dat ten tijde van de beoordeling nog niet kon worden gezegd welke behandeling precies moet plaatsvinden past bij de opmerking van de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat nog niet duidelijk is waarom appellante zulke forse vermoeidheidsklachten heeft. De mogelijke psychische component wordt in ieder geval door middel van behandeling bij de psycholoog aangepakt. De door appellante overgelegde informatie leidt er niet toe dat het Uwv zijn standpunt onvoldoende heeft gemotiveerd. Uit de brief van de behandelend psychologen M. van der Molen en M. Pauwels van 15 juli 2020 blijkt dat appellante binnen de specialistische GGZ cognitieve gedragstherapie heeft gevolgd. Deze therapie is echter op verzoek van appellante beëindigd en uit deze brief blijkt niet dat verdere behandeling of therapie niet mogelijk is.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat de rechtbank en het Uwv ten onrechte hebben geconcludeerd dat het ontbreken van arbeidsvermogen bij haar niet duurzaam is. De conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep roept vragen op nu hij enerzijds stelt dat de ernstige vermoeidheidsklachten wel voldoende objectiveerbaar zijn om afwezigheid van arbeidsvermogen aan te nemen en anderzijds stelt dat de oorzaak van de klachten nog geobjectiveerd moeten worden. Volgens appellante is niet voldoende onderbouwd welk resultaat kan worden verwacht van een behandeling door een psycholoog. De opmerkingen van het Uwv over andere medicatie of een second opinion voldoen volgens appellante niet aan de eisen die de Raad stelt aan de benodigde motivering. Ook heeft het Uwv onvoldoende kenbaar het stappenplan uit het Compendium Participatiewet in zijn motivering betrokken. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft appellante een verklaring van de GZ-psycholoog A. van de Berg van 28 oktober 2022 overgelegd. Appellante acht met deze brief bevestigd dat voor haar op de datum in geding geen indicatie bestond voor behandeling binnen de GGZ. Volgens appellante is de suggestie van het Uwv, dat mogelijk sprake is van een psychische component, onjuist.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Om recht te hebben op een Wajong-uitkering moet een betrokkene als jonggehandicapte kunnen worden aangemerkt. Op grond van artikel 1a:1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wajong is jonggehandicapte de ingezetene die op de dag waarop hij achttien jaar wordt als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft. Op grond van het vierde lid wordt onder duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben de situatie verstaan waarin de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie zich niet kunnen ontwikkelen.
4.2.
Niet in geschil is dat appellante op haar achttiende verjaardag ([geboortedag] 2019) geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie (arbeidsvermogen) heeft omdat zij voldoet aan de voorwaarde dat zij niet ten minste vier uur per dag belastbaar is. Partijen zijn verdeeld over de vraag of het ontbreken van arbeidsvermogen duurzaam is.
4.3.
De beoordeling van de duurzaamheid van het ontbreken van arbeidsvermogen betreft een inschatting van de kansen op verbetering van de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie. Duurzaamheid op grond van de Wajong wordt aangenomen in een situatie waarin de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie zich niet meer kunnen ontwikkelen [1] . Gelet op de wetsgeschiedenis is hiervan sprake als een betrokkene geen enkel perspectief meer heeft op ontwikkeling en herstel is uitgesloten [2] . Als het Uwv stelt dat duurzaamheid ontbreekt, hoeft het Uwv niet te onderbouwen dat een betrokkene in de toekomst zal beschikken over arbeidsvermogen. Het Uwv moet in zo’n geval wel aannemelijk maken dat de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie zich in de toekomst op een dusdanige wijze kunnen ontwikkelen dat niet uitgesloten is dat op termijn arbeidsvermogen zal kunnen ontstaan. Daarbij zijn van belang de bij betrokkene bestaande mogelijkheden tot verbetering van belastbaarheid, verdere ontwikkeling en toename van bekwaamheden. Anders dan bij een arbeidsongeschiktheidsbeoordeling op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA [3] ) kan in een situatie waarbij op lange termijn slechts een geringe kans op herstel bestaat, voor de toepassing van de Wajong (vooralsnog) geen duurzaamheid worden aangenomen. In een situatie waarin het arbeidsvermogen tijdelijk ontbreekt wordt voor de toepassing van de Wajong de duurzaamheid na een periode van tien jaar alsnog verondersteld aanwezig te zijn [4] .
4.4.
Het Uwv hanteert bij de beoordeling van de duurzaamheid van het ontbreken van arbeidsvermogen een beoordelingskader dat is opgenomen in Bijlage 1 van het
‘Compendium Participatiewet’. Volgens het beoordelingskader spreekt de verzekeringsarts zich uit over de ontwikkeling van de mogelijkheden van betrokkene, uitgaande van de medische situatie zoals die is op het moment waarop de beoordeling betrekking heeft. In het beoordelingskader is een stappenplan opgenomen voor het onderzoek van de verzekeringsarts en arbeidsdeskundige naar de vraag of bij een betrokkene al dan niet sprake is van het duurzaam ontbreken van arbeidsvermogen. Voor zover de verzekeringsarts, overeenkomstig het stappenplan, niet zelfstandig over het duurzaam ontbreken van arbeidsvermogen kan besluiten, spreken de verzekeringsarts en arbeidsdeskundige zich gezamenlijk uit over de te verwachten ontwikkeling van betrokkene en of die al dan niet tot arbeidsvermogen kan leiden.
4.5.
De rechtbank heeft terecht geen aanleiding gezien te twijfelen aan het standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Bij appellante is, naast epilepsie, sprake van vermoeidheidsklachten waardoor zij niet ten minste vier uur per dag belastbaar is. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep is voor deze vermoeidheidsklachten geen medisch erkende oorzaak gevonden en lijkt een psychische component aanwezig. Dit aspect wordt door middel van behandeling bij de psycholoog aangepakt en alleen al uitgaande van dit gegeven kan daarom niet uitgesloten worden dat arbeidsvermogen zich zal kunnen ontwikkelen. Behandeling zal volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep allereerst kunnen bestaan uit cognitieve gedragstherapie door een psycholoog. Als dit niet tot resultaat leidt is van belang de vermoeidheidsklachten te objectiveren en bijvoorbeeld te achterhalen of medicatie hierbij een rol speelt. Deze motivering van de verzekeringsarts bezwaar en beroep wordt door de Raad gevolgd. Dat appellante mogelijk baat heeft bij behandeling door een psycholoog blijkt ook uit de brieven van revalidatiearts J.R. van Ingen van 17 januari 2020 en neuroloog P.M. Doorlag-de Vries van 23 april 2020, waarin van een dergelijke behandeling melding wordt gemaakt. Ook uit de verklaring van GZ-psycholoog M. Pauwels van 15 juli 2020 blijkt voldoende duidelijk dat een behandeltraject mogelijk is en ook daadwerkelijk was gestart. Het was echter appellante zelf die met deze behandeling is gestopt. De hiervoor ter zitting vermelde reden, over uiteenlopende standpunten tussen behandelaar en appellante, is onvoldoende onderbouwd en weerlegt niet dat de behandeling voor appellante een mogelijkheid is. Dat in het geheel geen therapie voor appellante mogelijk is blijkt evenmin uit de in hoger beroep overgelegde verklaring van psycholoog A. van de Berg van 28 oktober 2022. Weliswaar wordt in deze verklaring vermeld dat voor GGZ-behandeling met het gevolgenmodel geen aanknopingspunten bestaan, maar uit deze verklaring blijkt niet dat dit eveneens geldt voor de datum in geding, te minder nu in deze brief enkel melding wordt gemaakt van de huidige klachten. In dit verband wordt benadrukt dat de beoordeling zoals die hier aan de orde is, een inschatting betreft van de kansen op verbetering van de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie ten tijde van de aanvraag (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 12 januari 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:67). Dat het volgens appellante even heeft geduurd voordat zij bij de GGZ terecht kon en daarom deze informatie niet eerder in heeft kunnen brengen maakt het voorgaande niet anders. Ook om andere redenen leidt de voormelde brief van 28 oktober 2022 niet tot het aannemen van duurzaamheid in voormelde zin. Zoals de verzekeringsarts bezwaar en beroep te kennen geeft, wordt in deze brief namelijk melding gemaakt van een behandeling door een psychosomatisch fysiotherapeut. Ook doet de brief van de psycholoog geen afbreuk aan het standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat, bij geen resultaat van behandeling door een psycholoog, nog steeds geldt dat de lichamelijk klachten onbegrepen zijn en dat hiernaar meer onderzoek moet worden gedaan. Het Uwv kan erin worden gevolgd dat ten tijde in geding (nog) niet was uitgesloten dat de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie bij appellante zich konden ontwikkelen. Van een duurzaam ontbreken van arbeidsvermogen was dan ook geen sprake.
4.6.
Uit onder meer het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 13 mei 2020 blijkt voldoende duidelijk dat het in het Compendium Participatiewet opgenomen stappenplan is gevolgd. Deze arts stelt hierin namelijk, naar aanleiding van gronden over het stappenplan, dat de epilepsie een stabiel beeld geeft en dat voor de vermoeidheidsklachten nog behandelmogelijkheden bestaan. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft vervolgens vermeld dat als appellante meer durft te ondernemen en haar vermoeidheid afneemt, van haar eenvoudige en lichte fysieke taken kunnen worden verwacht zoals lichte administratieve taken. Doordat de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in samenspraak tot de conclusie zijn gekomen dat appellante in de toekomst werknemersvaardigheden zou kunnen ontwikkelen is stap 3 van het stappenplan gevolgd. De vragen 1 en 2 zijn in voormeld rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep impliciet ontkennend beantwoord.
4.7.
Gelet op 4.5 en 4.6 heeft de rechtbank terecht het Uwv gevolgd in zijn standpunt dat appellante niet als jonggehandicapte is aan te merken. Het hoger beroep slaagt niet en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd. Er bestaat geen aanleiding om schadevergoeding toe te kennen.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door C.F.E. van Olden-Smit, in tegenwoordigheid van L. Winters als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 augustus 2023.
(getekend) C.F.E. van Olden-Smit
(getekend) L. Winters

Voetnoten

1.Artikel 1a:1, vierde lid, van de Wajong.
2.Kamerstukken II 2011/12, 33 161, nr. 3 onder 5.1.
3.Artikel 4, derde lid, van de Wet WIA.
4.Artikel 1a:1, derde lid, van de Wajong.