ECLI:NL:CRVB:2023:1557

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 augustus 2023
Publicatiedatum
14 augustus 2023
Zaaknummer
22/2526 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering wegens minder dan 35% arbeidsongeschiktheid en de zorgvuldigheid van medisch onderzoek

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep geoordeeld over de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om een WIA-uitkering toe te kennen aan betrokkene, die minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. De Raad heeft de uitspraak van de rechtbank vernietigd, waarin werd geoordeeld dat het medisch onderzoek door het Uwv onzorgvuldig en onvolledig was. De Raad oordeelde dat het Uwv voldoende zorgvuldig had gehandeld bij de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van betrokkene. De Raad concludeerde dat de verzekeringsartsen een uitgebreid en zorgvuldig onderzoek hadden uitgevoerd, waarbij rekening was gehouden met de individuele situatie van betrokkene en de beschikbare medische informatie. De Raad oordeelde dat er geen aanleiding was om aan te nemen dat de beperkingen van betrokkene onvoldoende waren vastgesteld. De uitspraak van de rechtbank werd vernietigd en het beroep van betrokkene tegen het bestreden besluit werd ongegrond verklaard, waardoor de weigering van de WIA-uitkering in stand bleef.

Uitspraak

22/2526 WIA
Datum uitspraak: 10 augustus 2023
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 22 juni 2022, 21/5851 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
[betrokkene] te [woonplaats] , België (betrokkene)

PROCESVERLOOP

Met een besluit van 12 november 2020 heeft het Uwv geweigerd betrokkene een uitkering op grond van de Wet Werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toe te kennen. Betrokkene heeft daartegen bezwaar gemaakt, maar het Uwv is met een besluit van 22 oktober 2021 (bestreden besluit) bij de weigering van de uitkering gebleven.
Betrokkene heeft tegen dat besluit beroep ingesteld. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en het Uwv opgedragen een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen.
Het Uwv heeft hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraak.
Namens betrokkene heeft mr. R.A. Severijn een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 29 juni 2023. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. G.A. Vermeijden. Betrokkene is verschenen, bijgestaan door mr. Severijn.
OVERWEGINGEN

SamenvattingHet gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht geen WIA-uitkering aan betrokkene heeft toegekend, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Het Uwv is het niet eens met het oordeel van de rechtbank dat sprake is van een onzorgvuldig en onvolledig medisch onderzoek. De Raad volgt het Uwv hierin, vernietigt de uitspraak van de rechtbank en komt tot het oordeel dat het Uwv terecht geen WIA-uitkering heeft toegekend.

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Betrokkene heeft voor het laatst gewerkt als zorghulp voor 20 uur per week. Op 25 oktober 2017 heeft zij zich ziekgemeld met verschillende gezondheidsklachten. Nadat betrokkene een aanvraag om een WIA-uitkering had ingediend, heeft onderzoek plaatsgevonden door een verzekeringsarts en een arbeidsdeskundige van het Uwv. De verzekeringsarts heeft vastgesteld dat betrokkene bij het verrichten van werkzaamheden beperkingen heeft en heeft die beperkingen neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 2 november 2020. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat betrokkene niet meer geschikt is voor haar laatste werk. De arbeidsdeskundige heeft vervolgens voor betrokkene functies geselecteerd. Het Uwv heeft bij besluit van 12 november 2020 geweigerd betrokkene met ingang van 13 november 2020 een WIA-uitkering toe te kennen, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
1.2.
In de bezwaarfase hebben een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep onderzoek gedaan en rapporten opgesteld. Het Uwv heeft op basis hiervan geen aanleiding gezien voor wijziging van zijn standpunt.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep van betrokkene tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en het Uwv opgedragen een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat het medisch onderzoek door het Uwv onzorgvuldig en onvolledig is geweest. De rechtbank twijfelt aan de zorgvuldigheid van de medische beoordeling, omdat de voorwaarde dat betrokkene niet op hoogtes kan werken niet logisch is en de verzekeringsarts deze beperking onjuist lijkt te hebben overgenomen van de bedrijfsarts. Daarnaast heeft de rechtbank overwogen dat de algemene motivering van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, dat uit de richtlijn “Reumatische ziekten en syndromen: Fibromyalgie mei 2002” (de richtlijn fibromyalgie) blijkt dat in het algemeen de klant het best voor het arbeidsproces behouden kan blijven door licht, afwisselend werk, niet de conclusies kan dragen dat het voor betrokkene het best is om licht en afwisselend werk te doen en dat er geen zodanig ernstige aandoening is met een stoornis in de energiehuishouding dat vaststaat dat er beduidende recuperatie nodig is. Naar het oordeel van de rechtbank had de verzekeringsarts nader onderzoek moeten doen naar de individuele situatie van betrokkene en in het bijzonder naar de ernst van de aandoening in haar geval en nader moeten motiveren welke beperkingen daaruit voortvloeien. De rechtbank heeft verwezen naar de richtlijn fibromyalgie en de Richtlijn duurbelastbaarheid in Arbeid (de richtlijn duurbelastbaarheid) en overwogen dat in de medische rapportages niet terug te zien is dat voldoende rekening is gehouden met het dagverhaal, herstel- en participatiegedrag en het historisch functioneren van betrokkene.
Het hoger beroep van het Uwv
3.1.
Het Uwv is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Het Uwv heeft in hoger beroep aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte twijfelt aan de zorgvuldigheid van de medische beoordeling, omdat een beperking voor het werken op hoogte (item 1.8) in plaats van de door de bedrijfsarts gestelde beperking met betrekking tot een hoog handelingstempo (item 1.7) is aangenomen. Uit het rapport van de verzekeringsarts van 12 september 2019 blijkt dat de constatering van de rechtbank juist is, maar dat sprake is van een overduidelijke vergissing van de verzekeringsarts(en) die geen consequenties heeft voor de beoordeling, omdat beide beoordelingsaspecten niet in de geduide functies voorkomen. Verder kan het Uwv het oordeel van de rechtbank dat sprake is van een onzorgvuldig en onvolledig medisch onderzoek niet volgen, zoals ook wordt toegelicht in het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 3 augustus 2022. Niet alle klachten van betrokkene passen bij fibromyalgie. Er was veel informatie van de behandelend sector beschikbaar en deze informatie is betrokken bij de beoordeling. Ook heeft de verzekeringsarts betrokkene gezien, gesproken en onderzocht op 3 november 2020, kort voor de datum in geding op 13 november 2020.
3.2.
Betrokkene heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.

Het oordeel van de Raad

4.1.
De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het besluit om de WIA-uitkering te weigeren heeft vernietigd. Hij doet dat aan de hand van de argumenten die het Uwv in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep slaagt. Hierna legt de Raad uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4.2.
De wettelijke regels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak. De bijlage maakt deel uit van de uitspraak.
Zorgvuldigheid onderzoek
4.3.
Anders dan de rechtbank, ziet de Raad geen grond voor het oordeel dat het medisch onderzoek door het Uwv onzorgvuldig en onvolledig is geweest. Uit de beschikbare rapportages van de verzekeringsartsen blijkt van een voldoende uitgebreid en zorgvuldig psychisch en lichamelijk onderzoek dat is gericht en toegespitst op de individuele situatie van betrokkene en waarvan de resultaten adequaat zijn gemotiveerd. Hierbij is rekening gehouden met de pijnklachten van betrokkene, het dagverhaal en de toepasselijke richtlijnen. Het rapport van de verzekeringsarts bevat een zeer uitgebreide anamnese waarbij een spreekuur heeft plaatsgevonden tien dagen voor de datum in geding, zodat de verzekeringsarts bezwaar en beroep zich hierop heeft kunnen baseren. Ook is de informatie van het reintegratieverslag in het rapport van de verzekeringsarts betrokken. Verder was er veel specialistische informatie van de behandelend sector beschikbaar en deze informatie is kenbaar betrokken bij de beoordeling. In het rapport van 3 augustus 2022 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep toegelicht dat betrokkene rond de datum in geding niet onder behandeling was van een reumatoloog, zodat geen aanvullende informatie bestaat over de situatie rondom de datum in geding over de fibromyalgieklachten, anders dan het uitgebreide en zorgvuldige onderzoek op 2 november 2020 verricht door verzekeringsarts. Ook is de richtlijn duurbelastbaarheid in arbeid, in relatie tot de klachten van betrokkene, uitdrukkelijk bij de beoordeling betrokken. De kennelijke vergissing waarbij een beperking bij item 1.8 in plaats van item 1.7 is opgenomen, is ongelukkig, maar niet voldoende om te leiden tot de conclusie dat het medisch onderzoek onzorgvuldig is geweest, te meer nu dit geen kenmerkende belasting is binnen de geduide functies. Op basis van de uitgebreide en volledige rapporten van de verzekeringsartsen wordt het onderzoek daarom voldoende zorgvuldig geacht.

Tussenconclusie

4.4.
Uit 4.3 volgt dat het hoger beroep slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. Met het oog op een finale beslechting van het geschil zal de Raad hierna het beroep van betrokkene beoordelen. Tussen partijen is in geschil of de beperkingen van betrokkene juist zijn vastgesteld.
Medische beoordeling
4.5.
Betrokkene heeft aangevoerd dat haar beperkingen door de verzekeringsartsen zijn onderschat. Betrokkene heeft ter zitting nader toegelicht dat onvoldoende rekening is gehouden met haar cognitieve beperkingen, dat ten onrechte geen beperking is aangenomen voor het werken met toetsenbord en muis en voor zitten en dat ten onrechte geen urenbeperking is aangenomen, zeker nu betrokkene haar activiteiten moet doseren. Dat laatste is niet mogelijk wanneer van haar wordt verwacht dat zij volledige dagen werkt.
4.5.1.
In wat betrokkene heeft aangevoerd wordt geen aanleiding gezien om aan te nemen dat in de FML onvoldoende rekening is gehouden met de verschillende gezondheidsklachten van betrokkene, waaronder artrose en de pijnklachten die zij door fibromyalgie ervaart. De verzekeringsarts heeft aanleiding gezien om beperkingen aan te nemen ten aanzien rug-, nek- en schouderbelasting. Daarnaast is rekening gehouden met verminderde krachtinspanning van de handen en moeten prikkelende stoffen aan de luchtwegen en vibratiebelasting worden vermeden. Uit het onderzoek op 2 november 2020 verricht door de verzekeringsarts blijkt dat sprake was van lichte bewegingsbeperkingen van de rug- en schouderfunctie. Bij onderzoek van de heupen, knieën en ellebogen werden geen bewegingsbeperkingen gevonden, maar gaf betrokkene wel pijnklachten aan. Ook bij het onderzoek van de handen en polsen werden geen afwijkingen gevonden. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het rapport van 23 september 2021 toegelicht dat met de vele pijnklachten in het bewegingsapparaat, waarvoor bij specialistisch onderzoek geen specifieke objectieve afwijkingen werden vastgesteld, voldoende rekening is gehouden met de aangenomen beperkingen, zodat daarmee ook is voldaan aan het algemene advies uit de richtlijn fibromyalgie dat een patiënt het best voor het arbeidsproces behouden kan blijven door licht, afwisselend werk. Betrokkene is niet onder behandeling van een reumatoloog. Ze gebruikt naproxen als pijnstilling en geen amitriptyline of cyclobenzaprine, ze is niet verwezen voor aeroob trainingsprogramma, multidisciplinaire behandeling of een cursus zelfmanagement, waarvan verwacht mag worden dat deze bij forse vormen van fibromyalgie worden ingezet. Een gedoseerde dynamische en statische belasting is voor betrokkene dan ook mogelijk en aan te bevelen. Ook heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep, met verwijzing naar de richtlijn duurbelastbaarheid, voldoende gemotiveerd dat er in passende arbeid geen reden is om daarnaast nog een urenbeperking aan te geven, noch vanuit energetisch noch vanuit preventief oogpunt. Er is namelijk geen sprake van een zodanig ernstige aandoening met een stoornis in de energiehuishouding, dat vaststaat dat er beduidende recuperatie nodig is. Er is ook geen aandoening waarvan bekend is dat ziekteverschijnselen kunnen optreden of verergeren bij een toenemende duurbelasting. Ook is geen sprake van verminderde beschikbaarheid door behandeling. Betrokkene zal door haar chronische pijnklachten eerder vermoeid zijn en moeten doseren over de dag, maar dat is iets anders dan meerdere recuperatieperiodes op de dag op basis van een fors verminderde energetische belastbaarheid. Er zijn geen aanwijzingen voor een verminderd cognitief functioneren en er is dan ook geen reden voor het aangeven van beperkingen ten aanzien van het persoonlijk en/of sociaal functioneren. Betrokkene heeft haar standpunt, dat zij ten gevolge van haar klachten verdergaand beperkt dient te worden geacht, niet met (nieuwe) medische stukken onderbouwd. In het dossier zijn ook overigens geen aanknopingspunten die aanleiding geven te twijfelen aan de juistheid van de door de verzekeringsartsen aangenomen belastbaarheid van betrokkene.
4.5.2.
Uitgaande van de juistheid van de vastgestelde beperkingen heeft het Uwv ook voldoende gemotiveerd dat betrokkene op de datum in geding geschikt kan worden geacht voor de geselecteerde functies.

Conclusie en gevolgen

5. Gelet op 4.4, 4.5.1 en 4.5.2 zal de Raad de aangevallen uitspraak vernietigen en het beroep van betrokkene tegen het bestreden besluit ongegrond verklaren. Dit betekent dat de weigering betrokkene een WIA-uitkering toe te kennen in stand blijft.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door S. Wijna als voorzitter en M.L. Noort en S. Slijkhuis als leden, in tegenwoordigheid van S.C. Scholten als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 augustus 2023.
(getekend) S. Wijna
(getekend) S.C. Scholten

Bijlage

Artikel 5 van de Wet WIA
Gedeeltelijk arbeidsgeschikt is hij die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, doch die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is.
Artikel 6, eerste lid, van de Wet WIA
De beoordeling of iemand volledig en duurzaam arbeidsongeschikt of gedeeltelijk arbeidsgeschikt is, wordt gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek.