ECLI:NL:CRVB:2023:155

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 januari 2023
Publicatiedatum
25 januari 2023
Zaaknummer
17/8237 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling arbeidsvermogen en verlaging Wajong-uitkering

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 24 januari 2023 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de beslissing van het Uwv om haar Wajong-uitkering te verlagen van 75% naar 70% van het minimumloon. Appellante, die sinds 1990 een uitkering ontvangt vanwege psychische beperkingen, betwistte de beoordeling van haar arbeidsvermogen. Het Uwv had vastgesteld dat appellante arbeidsvermogen had, wat leidde tot de verlaging van haar uitkering. De rechtbank Noord-Nederland had het beroep van appellante tegen deze beslissing ongegrond verklaard.

Appellante voerde in hoger beroep aan dat zij per 1 januari 2018 geen arbeidsvermogen had en dat haar medische klachten onvoldoende waren erkend. Ze verwees naar een melanoom dat in 2014 was verwijderd en een metastase die in 2020 was aangetroffen. Appellante stelde dat deze klachten haar in staat stelden om niet te werken. Het Uwv verwees naar rapporten van verzekeringsartsen die concludeerden dat appellante, ondanks haar klachten, in staat was om gedurende een uur aaneengeschakeld te werken en vier uur per dag belastbaar was.

De Raad oordeelde dat het Uwv zich terecht op het standpunt had gesteld dat appellante arbeidsvermogen had. De verzekeringsartsen hadden voldoende zorgvuldig onderzoek gedaan en hun conclusies waren goed gemotiveerd. De Raad volgde de rechtbank in haar oordeel dat er geen reden was om te twijfelen aan de medische beoordeling van het Uwv. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.

Uitspraak

17.8237 WAJONG

Datum uitspraak: 24 januari 2023
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van
16 november 2017, 17/1002 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Op 1 februari 2022 heeft een regiezitting plaatsgevonden. Namens appellante is haar echtgenoot [naam echtgenoot] verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. A.I. Damsma. Na de zitting is het onderzoek geschorst.
Mr. V.C.D. Klaassen, advocaat, heeft zich als gemachtigde van appellante gesteld.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting is voortgezet op 8 december 2022. Namens appellante is verschenen mr. Klaassen. Daarnaast is appellantes echtgenoot [naam echtgenoot] verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Damsma.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante, geboren op [geboortedatum] 1972, heeft vanwege psychische beperkingen sinds [geboortedatum] 1990 een uitkering op grond van de Algemene arbeidsongeschiktheidsverzekering en later op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong 1998) ontvangen, gebaseerd op een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
1.2.
Met ingang van 1 januari 2015 is de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong 2015) in werking getreden. Het Uwv heeft vervolgens aan appellante een voorlopige beoordeling arbeidsvermogen gestuurd, waarin is vermeld dat aangenomen wordt dat appellante arbeidsvermogen heeft. Appellante heeft in reactie daarop te kennen gegeven het niet eens te zijn met deze beoordeling. Na een verzekeringsgeneeskundig onderzoek heeft het Uwv bij besluit van 23 juni 2016 vastgesteld dat appellante arbeidsvermogen heeft, als gevolg waarvan de Wajong‑uitkering met ingang van 1 januari 2018 (datum in geding) wordt verlaagd van 75% naar 70% van het minimumloon. Bij besluit van 27 januari 2017 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 23 juni 2016 ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep, een arbeidsdeskundige en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het Uwv voldoende gemotiveerd dat appellante op de datum in geding arbeidsvermogen had. De verzekeringsartsen hebben geconcludeerd dat, rekening houdend met de beperkingen van appellante, er geen medische reden is waarom zij niet kan werken gedurende ten minste een periode van één uur en niet ten minste vier uur per dag belastbaar is. Deze conclusies zijn inzichtelijk gemotiveerd. De rechtbank heeft overwogen daarom geen aanknopingspunten te hebben om deze conclusies voor onjuist te houden, waarbij mede de in beroep uitgebrachte rapporten van 11 mei 2017 en 25 september 2017 van de verzekeringsarts bezwaar en beroep zijn betrokken. Omdat de rechtbank geen twijfel aan het verzekeringsgeneeskundig standpunt, heeft de rechtbank geen reden gezien om een onafhankelijk deskundige te benoemen.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat zij per de datum in geding geen arbeidsvermogen had, zodat zij met ingang van 1 januari 2018 onveranderd recht heeft op een uitkering ter hoogte van 75% van het minimumloon. Zij heeft gesteld dat de uit haar medische klachten voortkomende problemen onvoldoende zijn erkend. De verzekeringsartsen hebben bij de beoordeling ten onrechte niet betrokken dat de klachten voortvloeien uit de in 2014 op haar kuit aangetroffen melanoom. Met de in mei 2020 aangetroffen metastase van een melanoom in haar linker-oksel, zijn volgens appellante haar lichamelijke en vermoeidheidsklachten, die ook al jaren daarvoor speelden, te verklaren. Ten tijde van de besluitvorming lag appellante vanwege haar klachten zestien uur per etmaal op bed; eten en aankleden waren voor haar al een enorme grote krachtsinspanning. Appellante was dan ook niet in staat gedurende een uur aaneengesloten te werken en niet vier uur per dag belastbaar. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft appellante medische stukken ingezonden van meerdere specialisten, waaronder een neuroloog, dermatoloog, cardioloog, revalidatiearts, orthopedisch chirurg en internist-oncoloog. Appellante heeft de Raad verzocht om een onafhankelijk deskundige te benoemen.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen, onder verwijzing naar rapporten van 4 juni 2021, 23 september 2022 en 30 november 2022 van de verzekeringsarts bezwaar en beroep.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Voor het wettelijk kader wordt verwezen naar de uitspraak van de Raad van 12 juni 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:2078.
4.2.
In geschil is of het Uwv zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat appellante op 1 januari 2018 arbeidsvermogen had. Op grond van artikel 1a, eerste lid, van het Schattingsbesluit heeft de betrokkene geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie (arbeidsvermogen) als hij (a) geen taak kan uitvoeren in een arbeidsorganisatie, (b) niet over basale werknemersvaardigheden beschikt, (c) niet aaneengesloten kan werken gedurende ten minste een periode van één uur, of (d) niet ten minste vier uur per dag belastbaar is. Het Uwv moet dus beoordelen of bij een betrokkene sprake is van (ten minste) een van deze vier genoemde voorwaarden. Is dat het geval, dan heeft de betrokkene geen arbeidsvermogen. Voor een meer algemene beschrijving van het beoordelingskader wordt verwezen naar de uitspraken van de Raad van 5 april 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:1018 en 16 januari 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:286.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank dat het onderzoek van de verzekeringsartsen voldoende zorgvuldig is geweest, wordt gevolgd. Dit geldt ook voor het oordeel dat er geen aanleiding is te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsartsen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de uitgebreide medische voorgeschiedenis en de gegevens van de behandelend artsen bij de beoordeling betrokken en inzichtelijk en voldoende gemotiveerd waarom er geen medische reden is om aan te nemen dat appellante niet aaneengesloten kan werken gedurende ten minste een periode van één uur en niet ten minste vier uur per dag belastbaar is. Op neurologisch en orthopedisch gebied is geen verklaring gevonden voor de lichamelijke klachten van appellante. De reumatoloog heeft de klachten van appellante geduid als fibromyalgie. Daarvan is sprake als klachten niet verklaarbaar zijn vanuit aantoonbare pathologie. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft opgemerkt dat hij bovendien op het spreekuur van ongeveer zeventig minuten geen concentratieproblemen of tekenen van vermoeidheid heeft waargenomen. Er is geen aanknopingspunt voor twijfel aan deze inzichtelijk gemotiveerde toelichting van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, die navolgbaar gebaseerd is op informatie van de behandelend sector.
4.4.
De in hoger beroep ingebracht medische stukken leiden niet tot een ander oordeel. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft toegelicht dat de omstandigheid dat in 2014 een melanoom op de kuit is verwijderd, waarna geen nabehandeling nodig was, en vervolgens in mei 2020 een (opnieuw) sprake was van een melanoom geen reden is om appellante per 1 januari 2018 arbeidsongeschikt te beschouwen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft voldoende gemotiveerd dat het klachtenbeeld niet fundamenteel anders is dan het beeld dat sinds 1994 aanwezig is, met verschillende accenten op somatisch en psychiatrisch gebied. Kort voor en na de datum in geding uitgevoerde neurologische onderzoeken tonen geen verklaring voor de gerapporteerde klachten. In het onderzoek in augustus 2019 worden diverse fysieke klachten (gevoelsstoornissen, tintelingen, pijnlijke gewrichten, vermoeidheid, hoofdpijn, verkrampingen en instabiele gewrichten) genoemd die niet zijn onder te brengen onder een noemer van neurologisch ziektebeeld en er zijn geen afwijkingen gevonden bij uitgebreid neurologisch onderzoek. De verzekeringsarts bezwaar en beroep kan worden gevolgd in zijn conclusie dat in geen van de in hoger beroep overgelegde medische stukken een verklaring wordt gevonden voor de lichamelijke en vermoeidheidsklachten van appellante rond de datum in geding. Ook de informatie van de internist-oncoloog is niet strijdig met het standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep over de lichamelijke belastbaarheid van appellante per datum in geding. Dat wil niet zeggen dat de klachten voor appellante niet reëel zijn, maar bij het vaststellen van beperkingen gaat het om wat objectief medisch is vast te stellen. Daarbij is de subjectieve, persoonlijke klachtbeleving niet bepalend. Het in hoger beroep ingezonden stuk over de Basyesiaanse statistiek maakt het oordeel niet anders, alleen al omdat dit niet is toegespitst op de medische situatie van appellante. Omdat twijfel aan de medische beoordeling ontbreekt, bestaat er geen aanleiding over te gaan tot benoeming van een onafhankelijke deskundige.
4.5.
Het onderzoek van de arbeidsdeskundigen is ook voldoende zorgvuldig geweest. Er is ook geen aanleiding is om te twijfelen aan hun conclusies. Appellante heeft geen beroepsgronden aangevoerd tegen het standpunt van het Uwv dat zij een taak kan uitvoeren in een arbeidsorganisatie en over basale werknemersvaardigheden beschikt. Deze voorwaarden behoeven daarom geen verdere bespreking.
4.6.
Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank terecht het Uwv gevolgd in zijn standpunt dat appellante beschikt over arbeidsvermogen. Gelet hierop is de Wajong-uitkering van appellante met ingang van 1 januari 2018 terecht verlaagd naar 70% van het minimumloon.
4.7.
De overwegingen in 4.3 tot en met 4.6 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door S. Wijna, in tegenwoordigheid van E.X.R. Yi als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 januari 2023.
(getekend) S. Wijna
(getekend) E.X.R. Yi